‏ Titus 1

1Paulus, een dienstknecht Gods, en een apostel van Jezus Christus, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is;
 een dienstknecht Zie Rom 1:1; Phi 1:1; Jam 1:1; 2Pe 1:1; Jud 1:1; Rev 1:1.
,
 naar het geloof Dat is, predikende dezelfde leer, die de uitverkorenen Gods van alle tijden geloofd hebben. Of het Evangelie predikende, waardoor alleen de uitverkorenen Gods tot het zaligmakend geloof gebracht worden; gelijk Rom 1:5; 2Ti 1:1.
,
 de kennis der Zo wordt het geloof genoemd, omdat zonder kennis der waarheid ven het Evangelie geen zaligmakend geloof kan zijn. Zie Isa 53:11; Joh 17:3; Col 1:9-10; 1Ti 2:4; Heb 10:26; 1Jo 4:16.
,
 die naar de Dat is, die zodanig is, dat zij niet alleen geweten, maar ook door oefening van ware godzaligheid in het werk gesteld moet worden, en die de ware godzaligheid voorschrijft, eist, en daartoe de mensen verwekt en brengt. Zie 1Ti 6:3.
2In de hoop des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft, voor de tijden der eeuwen, maar geopenbaard heeft te Zijner tijd;
 In de hoop Of, tot de hoop, op de hoop; die door deze leer in de harten der gelovigen gewrocht wordt en bevestigd; Rom 5:4-5.
,
 welke God, Namelijk waarheid.
,
 voor de tijden Grieks, voor de eeuwige tijden; dat is, van het begin der wereld, eer men eeuwen begon te tellen. Zie Gen 3:15; Rom 16:25-26.
,
 geopenbaard heeft Namelijk klaar, zonder deksel van schaduwen en voorbeelden, en onder alle volken. Anderen voegen deze woorden bij het volgende vs. en zetten het over: Maar heeft geopenbaard te Zijner tijd Zijn Woord, door, enz.
,
 te Zijner tijd; Dat is, in de volheid des tijds, Gal 4:4; namelijk dien God bestemd ham om Zijn Zoon in de wereld te zenden.
3Namelijk Zijn Woord, door de prediking, die mij toebetrouwd is, naar het bevel van God, onze Zaligmaker; aan Titus, mijn oprechten zoon, naar het gemeen geloof:
 Zijn woord, Namelijk des Evangelies, welks prediking mij toevertrouwd is.
,
 door de prediking, Grieks, in de prediking.
,
 naar het bevel Zie 1Ti 1:1.
,
 mijn oprechte Zie hiervan ook 1Ti 1:2.
,
 het gemeen geloof Dat is, dat ons beiden en allen uit verkorenen gemeen is; waarmede hij te kennen geeft, dat hij niet zijn natuurlijke zoon is, maar geestelijke. Zie de aantekening bij 1Ti 1:2.
4Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader, en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker. 5Om die oorzaak heb ik u te Kreta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt te recht brengen, en dat gij van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevolen heb:
 Kreta gelaten, Dat is, een eiland in de Middellandse zee, nu genoemd Kandia. Zie van dit eiland Act 2:11, en Act 27:7, Act 27:12. Het is een groot eiland, en had eertijds honderd steden.
,
 hetgeen nog Grieks, hetgeen nog gelaten is; namelijk ongedaan.
,
 te recht brengen, Niet hetgeen kwalijk gedaan was te verbeteren, gelijk sommigen uitleggen, maar voorts vervullen wat tot stichting der gemeente nodig, nog overgebleven is te verzorgen.
,
 ouderlingen Namelijk die in het woord arbeiden, dat is, leraars, 1Ti 5:17, zie Phi 1:7 ook bisschoppen, of, opzieners genoemd worden; waaruit blijkt, dat door uoderlingen en opzieners hier enerlei bediening aangeduid wordt. Zie Act 20:17, Act 20:28; Phi 1:1; 1Ti 5:17; 1Pe 5:1-2.
,
 gelijk ik u Dat is, niet op uw eigen gezag en goedvinden alleen, maar naar de orde, die ik u voorgeschreven en zelf gehouden heb. Zie van deze orde Act 14:23; 1Ti 4:14.
,
 bevolen heb Grieks, verordineerd heb.
6Indiën iemand onberispelijk is, ener vrouwe man, gelovige kinderen hebbende, die niet te beschuldigen zijn van overdadigheid, of ongehoorzaam zijn.
 onberispelijk is, Grieks, onbeschuldiglijk, onbestraffelijk. Zie 1Ti 3:10.
,
 ener vrouwe man, Zie hiervan de aantekening bij 1Ti 3:2.
7Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuil-gewinzoeker;
 een opziener Grieks, episcopos; van welk woord zie Act 20:28; Phi 1:1; 1Ti 3:1.
,
 niet eigenzinnig, Of, niet eigendunkend, zichzelf behagende; dat is, die zijn hoofd alleen volgen wil, en stout het gevoelen van anderen verwerpt en die voor niemand wil wijken.
8Maar die gaarne herbergt, die de goeden liefheeft, matig, rechtvaardig, heilig, kuis;
 de goeden liefheeft, Of, het goede.
,
 matig, Of, voorzichtig.
9Die vasthoudt aan het getrouwe woord, dat naar de leer is, opdat hij machtig zij, beide om te vermanen door de gezonde leer, en om de tegensprekers te wederleggen.
 het getrouwe woord, Of, het woord dat geloofwaardig is, en met geloof wordt aangenomen.
,
 naar de leer is, Dat is, naar de zuivere leer des heiligen Evangelies. Zie Joh 7:17; Rom 16:17.
,
 te wederleggen Dat is, met bondige redenen uit de Schrift te overtuigen van hunne dwalingen.
10Want er zijn ook vele ongeregelden, ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis zijn;
 ongeregelden, Dat is, die zich aan gene orde willen onderwerpen. Zie 1Ti 1:9.
,
 ijdelheidsprekers Zie van dit woord 1Ti 1:6.
,
 die uit de besnijdenis Dat is, die Joden zijn, Act 11:2; Rom 3:30; Gal 2:12; Col 4:11, die allerhardst dreven op de onderhouding der wet, en deze met het Evangelie vermengden. Dat in Kreta veel Joden waren, blijkt uit Act 2:11.
11Welken men moet den mond stoppen, die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil.
 den mond stoppen, Namelijk met wederlegging van hunne valse leringen en lasteringen. Zie vs.9, en Mat 22:34.
,
 huizen Dat is,
,
 verkeren, Of, omkeren; dat is, van het rechte geloof afkeren en in het verderf geloof afkeren en in het verderf brengen.
12Een uit hen, zijnde hun eigen profeet, heeft gezegd: De Kretensen zijn altijd leugenachtig, kwade beesten, luie buiken.
 Een uit hen, Dat is, een uit de Kretensen, die in Kreta geboren is, namelijk Epimenides, gelijk ook het eerst bij Calimachus nog te lezen is.
,
 profeet, Dat is, poëet, of dichter. Want de heidenen hielden hunne poëten bijna in dezelfde achting, als de Joden hunne profeten, en geloofden, hoewel verkeerd, dat deze enige Goddelijke ingevingen hadden; waarom zij ook Vates, dat is profeten genoemd worden. Elders noemt hij zulken ook poëten; Act 17:28.
,
 luie buiken Dat is, vraatachtige en luie mensen.
13Deze getuigenis is waar. Daarom bestraf hen scherpelijk, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof.
 is waar Namelijk van den grootsten hoop der Kretensen, die zodanige lieden zijn.
,
 Daarom bestraf hen Grieks, om welker oorzaak wille.
,
 scherpelijk, Of streng. Grieks, afsnijdelijk; gelijk Rom 11:22; 2Co 13:10; ene gelijkenis genomen van de geneeskundigen, die het verstorven vlees afsnijden.
14En zich niet begeven tot Joodse fabelen, en geboden der mensen, die hen van de waarheid afkeren.
 Joodse fabelen, Zie hiervan de aantekening bij 1Ti 1:4, en 1Ti 4:7.
,
 die hen van Of die de waarheid afkeren.
15Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en geweten zijn bevlekt.
 Alle dingen Dat is, allerlei spijzen. Want de Joden dreven, dat men in het Nieuwe Testament nog onderhouden moest het onderscheid der spijzen, in het Nieuwe Testament nog onderhouden moest het onderscheid der spijzen, in het Oude Testament bevolen: Lev 11.
,
 rein Dat is, geoorloofd te eten. Zie 1Ti 4:3.
,
 den reinen, Dat is, den gelovigen, wier harten door het geloof gereinigd zijn; Act 15:9.
,
 den bevlekten Dat is, wier harten door het geloof nog niet gereinigd zijn, gelijk het volgende woord ongelovigen nader verklaart.
,
 is geen ding rein, Dat is, gebruiken geen spijs rein, zo het behoort. Of geen onthouden van enige spijs kan hun rein maken.
,
 hun verstand Dat is, de onreinheid is niet gelegen in het uiterlijk onthouden van enige spijs; maar is inwendig in de ziel des mensen en in de krachten daarvan, die in de gelovigen allen onrein en met zonden besmet zijn, hoezeer zij zich van enige spijzen zouden mogen onthouden. Zie Mat 15:11.
16Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam, en tot alle goed werk ongeschikt.
 Zij Namelijk deze verleiders en drijvers van het onderscheid der spijzen.
,
 belijden, Namelijk met den mond en uiterlijken schijn.
,
 dat zij God kennen, Dat is, dat zij de ware religie en godsdienst oefenen.
,
 met de werken, Namelijk die kwaad en tegen de ware religie strijdig zijn, gelijk in het volgende verklaard wordt.
,
 gruwelijk zijn Dat is, niet alleen geringe, maar ook lelijke en gruwelijke zonden bedrijven. Zie Job 15:16; Psa 14:3.
,
 ongehoorzaam, Dat is, die de waarheid geen plaats willen geven, of die zich niet willen laten bewegen, om deze te geloven en aan te nemen.
,
 ongeschikt Grieks, verwerpelijk, of, afgekeurd; dat is, die, omdat zij gene goede werken voortbrengen, met recht afgekeurd worden, dat zij gene oprechte gelovigen zijn, maar verwerpelijk.
Copyright information for DutSVVA