Titus 1:16

16Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam, en tot alle goed werk ongeschikt.
 Zij Namelijk deze verleiders en drijvers van het onderscheid der spijzen.
,
 belijden, Namelijk met den mond en uiterlijken schijn.
,
 dat zij God kennen, Dat is, dat zij de ware religie en godsdienst oefenen.
,
 met de werken, Namelijk die kwaad en tegen de ware religie strijdig zijn, gelijk in het volgende verklaard wordt.
,
 gruwelijk zijn Dat is, niet alleen geringe, maar ook lelijke en gruwelijke zonden bedrijven. Zie Job 15:16; Psa 14:3.
,
 ongehoorzaam, Dat is, die de waarheid geen plaats willen geven, of die zich niet willen laten bewegen, om deze te geloven en aan te nemen.
,
 ongeschikt Grieks, verwerpelijk, of, afgekeurd; dat is, die, omdat zij gene goede werken voortbrengen, met recht afgekeurd worden, dat zij gene oprechte gelovigen zijn, maar verwerpelijk.
Copyright information for DutSVVA