Titus 1:16
16Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, alzo zij gruwelijk zijn en ongehoorzaam, en tot alle goed werk ongeschikt. ▼▼ Zij Namelijk deze verleiders en drijvers van het onderscheid der spijzen.
,
▼▼ belijden, Namelijk met den mond en uiterlijken schijn.
,
▼▼ dat zij God kennen, Dat is, dat zij de ware religie en godsdienst oefenen.
,
▼▼ met de werken, Namelijk die kwaad en tegen de ware religie strijdig zijn, gelijk in het volgende verklaard wordt.
,
▼
,
▼▼ ongehoorzaam, Dat is, die de waarheid geen plaats willen geven, of die zich niet willen laten bewegen, om deze te geloven en aan te nemen.
,
▼▼ ongeschikt Grieks, verwerpelijk, of, afgekeurd; dat is, die, omdat zij gene goede werken voortbrengen, met recht afgekeurd worden, dat zij gene oprechte gelovigen zijn, maar verwerpelijk.
Copyright information for
DutSVVA