‏ Titus 2

1Doch gij, spreek hetgeen der gezonde leer betaamt.
 gij, spreek Namelijk doe niet gelijk deze verleiders, maar als een getrouw leraar, nalatende zulke fabelen, ijdele woorden en geboden van mensen, predik de leer des Evangelies zuiver.
,
 der gezonde leer Zie 1Ti 1:10, en 1Ti 6:3.
2Dat de oude mannen nuchter zijn, stemmig, voorzichtig, gezond in het geloof, in de liefde, in de lijdzaamheid.
 stemmig, Of, statig, deftig, eerbaar.
,
 voorzichtig, Of, matig.
3De oude vrouwen insgelijks, dat zij in haar dracht zijn, gelijk den heiligen betaamt, dat zij geen lasteressen zijn, zich niet tot veel wijns begevende, maar leraressen zijn van het goede;
 haar dracht Grieks, gestaltenis; namelijk zowel in kleding als in hun gehelen wandel.
,
 zich niet tot Grieks, haar niet tot slavinnen van veel wijn makende.
4Opdat zij de jonge vrouwen leren voorzichtig te zijn, haar mannen lief te hebben, haar kinderen lief te hebben;
 zij de jonge Namelijk de oude vrouwen, waardoor de jonge vrouwen beter en met minder opspraak kunnen onderwezen worden dan door de mannen, namelijk in het bijzonder. Want openlijk in de gemeente te leren is de vrouwen verboden; 1Co 14:34; 1Ti 2:12.
,
 voorzichtig te zijn, Of, matig, gelijk in vs.5.
5Matig te zijn, kuis te zijn, het huis te bewaren, goed te zijn, haar eigen mannen onderdanig te zijn, opdat het Woord Gods niet gelasterd worde.
 Matig te zijn, Of, voorzichtig.
,
 het huis te bewaren, Dat is, niet ledig om te lopen bij de huizen, gelijk 1Ti 5:13; maar bij huis te blijven.
,
 goed te zijn, Dat is, goedertieren en goedaardig.
,
 niet gelasterd worde Namelijk gelijk placht te geschieden door de vijanden der waarheid, die uit het kwade leven dergenen, die Gods woord aangenomen hebben, oorzaak nemen, om het woord zelf te lasteren, alsof dit het kwade leven zou voorstaan; Rom 2:24.
6Vermaan den jongen mannen insgelijks, dat zij matig zijn.
 matig zijn Of, voorzichtig; gelijk vs.2, 4.
7Betoon uzelven in alles een voorbeeld van goede werken, betoon in de leer onvervalstheid, deftigheid, oprechtheid;
 in de leer Dat is, in het voorstellen en prediken van de Evangelische leer.
,
 onvervalstheid, Grieks, onverdorvenheid; dat is, zonder er enige valse leer bij te mengen, of instellingen der mensen, waardoor de zuivere leer bedorven en vervalst wordt.
,
 deftigheid, Of, gestadigheid. Het eerste gaat de leer zelf aan, en dit de manier waarop deze moet voorgesteld worden.
8Het woord gezond en onverwerpelijk, opdat degene, die daartegen is, beschaamd worde, en niets kwaads hebbe van ulieden te zeggen.
 Het woord gezond Zie 1Ti 1:10, en 1Ti 6:3; 2Ti 1:13, en 2Ti 4:3; Tit 1:9, Tit 1:13; namelijk hetgeen gij openlijk zult prediken, of in het bijzonder zult gebruiken bij de mensen.
,
 onverwerpelijk, Of, onbestraffelijk, onverdoemelijk, onverachtelijk; hetwelk zowel van het woord als van den persoon van Titus kan verstaan worden.
,
 die daartegen is, Dat is, die nog vreemd en een vijand is van de evangelische leer.
,
 beschaamd worde, Namelijk in zijn lasteringen tegen de leer of leraars des Evangelies.
,
 ulieden Anderen lezen onze lieden; namelijk onze Dienaars des Evangelies.
,
 te zeggen Namelijk met waarheid.
9Vermaan den dienstknechten, dat zij hun eigen heren onderdanig zijn, dat zij in alles welbehagelijk zijn, niet tegensprekende;
 in alles Namelijk dat niet strijdt tegen de bevelen van den oppersten Heere Jezus Christus. Zie Act 4:19, en Act 5:29, en de aantekening bij Col 3:18, Col 3:22.
,
 tegensprekende; Namelijk tegen de bevelen of bestraffingen der heren.
10Niet onttrekkende, maar alle goede trouw bewijzende; opdat zij de leer van God, onzen Zaligmaker, in alles mogen versieren.
 onttrekkende, Dat is, heimelijk met listigheid en steelsgewijze iets van de goederen der heren tot zich trekkende. Zie van dit woord Act 5:2-3.
,
 de leer van God, Namelijk die zulks gebiedt en die zij aangenomen hebben en belijden.
,
 mogen versieren Hetwelk geschiedt, als zij deze in het werk stellen en in alles volgen.
11Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen.
 Want De apostel geeft nu reden, waarom Titus allerlei soort van mensen, ouden en jongen, en zelfs ook de slaven of dienstknechten, moet vermanen, dat zij zich godzalig gedragen.
,
 de zaligmakende Dat is, de leer van de genade Gods ons door Christus bewezen en in het Evangelie vervat.
,
 is verschenen Namelijk als een licht in de duisternis der schaduwen van het Oude Testament, en de onwetendheid des heidendoms; Isa 42:7, Isa 42:16; Act 26:18; Eph 5:8; 1Pe 2:9; 1Jo 2:8.
,
 alle mensen Dat is, allerlei soorten van mensen, mannen, vrouwen, ouden, jongen, vrijen en dienstbaren, gelijk uit het voorgaande blijkt. Zie dergelijke 1Ti 2:1-2, 1Ti 2:4. Sommigen voegen de woorden alle mensen bij het woord zaligmakende, in deze zin: De genade Gods alle mensen zaligmakende is verschenen.
12En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld;
 wereldse Dat is, die in de wereldse en onwedergeborene mensen gevonden worden en heersen, en beschreven worden 1Pe 4:3; 1Jo 2:16.
,
 verzakende, Zie Mat 16:24.
,
 matig en Namelijk ten aanzien van onszelf.
,
 rechtvaardig, Namelijk ten aanzien van onzen naaste.
,
 godzalig leven Namelijk ten aanzien van God.
,
 wereld Grieks, eeuw.
13Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus;
 de zalige hoop Dat is, de zaligheid die de gelovigen hopen.
,
 verschijning Namelijk om te oordelen de levenden en de doden. Want alzo wordt dit woord doorgaans genomen. Zie 2Th 2:8; 1Ti 6:14; 2Ti 4:1, 2Ti 4:8.
,
 der heerlijkheid Want deze verschijning zal met grote heerlijkheid geschieden. Zie Mat 16:27, en Mat 19:28, en Mat 24:30, en Mat 25:31; 1Pe 4:13.
,
 van den groten God Dat is, Jezus Christus onze grote God en Zaligmaker, want beide titels worden Jezus Christus hier toegeschreven, gelijk blijkt daar hier van Zijn heerlijke verschijning ten oordeel gesproken wordt, gelijk de samenvoeging der Griekse woorden uitwijst.
14Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken.
 gegeven heeft, Namelijk in den dood.
,
 opdat Hij ons Dat is, niet alleen om ons met God te verzoenen door een volkomen betaling voor onze zonden door Zijn bloed, Eph 1:7; 1Pe 1:18; 1Jo 1:7; Rev 5:9; maar ook om ons door Zijn Geest der wedergeboorte te verlossen van de heerschappij der zonde en ongerechtigheid; Rom 6:3, enz; Gal 5:24; Col 2:11-12; 1Pe 4:1-2.
,
 een eigen volk Grieks, periousion, met welk woord de Griekse overzetters des Ouden Testaments het Hebr. woord Segullah, Exo 19:5, verklaren en eigenlijk betekent dat als wat bijzonders, uitnemend, en kostelijk weggelegd wordt om te bewaren.
,
 reinigen, Namelijk door Zijn Geest, waardoor, als door rein water, de gelovigen van de vuiligheden der zonden gereinigd en tot een volk Gods afgezonderd worden. Zie Eze 36:25-26.
15Spreek dit, en vermaan, en bestraf met allen ernst. Dat niemand u verachte.
 ernst Grieks, bevel, gezag. Zie van dit woord Rom 16:26; 1Co 7:6, 1Co 7:25; 2Co 8:8. Dat is, toon in het leren, dat gij spreekt als een gezant Gods, wiens bevelen gij met ernst moet voordragen.
Copyright information for DutSVVA