Zechariah 11
1Doe uw deuren open, o Libanon! opdat het vuur uw cederen vertere. ▼▼ deuren open, Poorten, vastigheden, sloten, kastelen. Het is een profetie, dat de Joden uitgeroeid en verstrooid zouden worden, die Christus en de predikatie van het heilig Evangelie versmaden zouden.
,
▼▼ o Libanon De profeet wendt zijne rede tot de bossen en bergen, hier en in het volgende vers, willende te kennen geven dat geen ding God, als Hij straffen wil, kan hinderen en tegenstaan. Libanon is een berg, gelegen aan het noordelijke einde van Kanaän.
,
▼▼ opdat het vuur Dat is, opdat uwe vijanden, en hier bij name de Romeinen, uwe steden innemen en uw land verderven.
,
▼ 2Huilt, gij dennen! dewijl de cederen gevallen zijn, dewijl die heerlijke bomen verwoest zijn; huilt, gij eiken van Basan! dewijl het sterke woud nedergevallen is. ▼▼ gij dennen Versta hierdoor het gemene volk onder de Joden.
,
▼▼ de cederen gevallen zijn, Dat is, de oversten en de voornaamsten onder de Joden.
,
▼▼ bomen verwoest zijn; Of, [personen].
,
▼
,
▼▼ het sterke woud Te weten, de Libanon.
,
▼▼ nedergevallen is Hebr. nedergedaald is, of nedergekomen is; dat is, nedergehouwen of afgehouwen is.
3Er is een stem des gehuils der herderen, dewijl hun heerlijkheid verwoest is; een stem des gebruls der jonge leeuwen, dewijl de hoogmoed van de Jordaan verwoest is. ▼▼ Daar is een stem des gehuils der herderen, Dat is, men hoort de herders huilen; dat is, de regenten van het volk, zo geestelijk als wereldlijke personen.
,
▼
,
▼▼ der jonge leeuwen, Dat is, der moedige krijgers.
,
▼▼ de hoogmoed Of, de voortreffelijkheid.
,
▼▼ van de Jordaan verwoest is Dat is, van het Joodse land aan de Jordaan gelegen.
4Alzo zegt de Heere, mijn God: Weidt deze slachtschapen. ▼▼ Weidt Dit beveelt de Heere den profeet Zacharia in het gezicht, of in een figuur, aanwijzende dat Christus, de ware en overste Herder zijner kerk, van zijn hemelsen Vader bevel ontvangen had zorg te dragen voor zijn arm volk, hetwelk van de boze regenten verdrukt werd. Dit bevel wordt ook aan alle getrouwe herders, staande onder hun Hoofd Christus gegeven.
,
▼▼ deze slachtschapen Versta, het gemene volk onder de Joden, hetwelk van de machtigen werd onderdrukt en als ter slachting geëigend.
5Welker bezitters hen doden, en houden het voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen, zegt: Geloofd zij de Heere, dat ik rijk geworden ben! en niemand van degenen, die ze weiden, verschoont ze. ▼▼ bezitters Dat is, hunne regenten, de machtigen onder het volk, als daar waren de hogepriesters, Herodes, de Schrifgeleerden, Farizeën, Sadduceën, enz.
,
▼▼ doden, Dat is, uitmergelen door hunne gierigheid, woeker, onrechtvaardigen handel en geweld.
,
▼▼ en houden het voor geen schuld; Zij hebben daarover gene wroeging in hunne conscientiën; het wordt hun ook niet ter misdaad gerekend, zij blijven ongestraft. Hebr. zij worden niet schuldig.
,
▼▼ een ieder dergenen, Het gewelddrijven der groten over de armen is zo algemeen geworden, dat de groten zich laten dunken dat het hun vrijstaat met de armen te handelen alsof het hun eigen slaven waren, die verkopende alsof het een vrije en geoorloofde koopmanschap ware.
,
▼▼ Geloofd zij de HEERE, Zij schrijven hun rijkdom den zegen Gods toe, welken zij hunnen broeders met geweld en ongerechtigheid afgeperst hadden. Verg. Mat 23:14-15 , enz.
,
▼▼ niemand van degenen, Geen van hunne herders verschoont hen en betoont barmhartigheid aan hen. Zie Eze 34:2-4 , enz.
6Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen, spreekt de Heere; maar ziet, Ik zal de mensen overleveren, elk een in de hand zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land te morzel slaan, en Ik zal ze uit hun hand niet verlossen. ▼▼ de inwoners dezes lands verschonen, Versta dit van die boze mensen, van wie in vs.5 gesproken is, die verre het grootste deel onder de Joden waren; maar God de Vader wil evenwel hebben dat Christus voor die arme slachtschapen zou zorgdragen, gelijk Hij ook gedaan heeft toen Hij in het vlees hier op aarde verschenen is.
,
▼
,
▼▼ mensen overleveren, Te weten, die goddeloze Joden.
,
▼▼ elkeen in de hand zijns naasten, Dat is, Ik zal den een door den ander verslaan en ombrengen. Dit is geschied: want door de inwendige twisten en beroerten, zijn er vele duizenden onder de Joden omgekomen, zie Josefus de bello Judas lib. 6, cap. 1, en 4.
,
▼▼ en in de hand zijns konings, Na lange onenigheden, tussen de hogepriesters Aristobulus, Alexander en Hyrcanus zijn de Romeinen in het Joodse land geroepen en gekomen, die, meester over de Joden geworden zijnde, hebben Antipater en Herodus de Grote over hetzekfe tot koningen gesteld, die nagenoeg al de voornaamsten onder de Joden hebben omgebracht. Doch enigen verstaan hierdoor den koning den Romeinsen keizer.
,
▼▼ zij zullen dit land Te weten, de vijanden van het Joodse volk, hetzij de Romeinen of hun andere vijanden.
,
▼▼ te morzel slaan, Als met hamers.
,
▼▼ zal ze uit hun hand niet verlossen Of, zal het, te weten, het land.
7Dies heb ik deze slachtschapen geweid, dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik heb mij genomen twee stokken, den een heb ik genoemd LIEFELIJKHEID, en den anderen heb ik genoemd SAMENBINDERS; en ik heb die schapen geweid. ▼▼ Dies heb Ik Of, dies zal Ik weiden. Het zijn de woorden van Christus.
,
▼▼ deze slachtschapen geweid, Zie vs.4.
,
▼▼ dewijl zij ellendige schapen zijn; Of, o gij ellendigste van de kudde, verstaande de vromen en godzaligen onder de Joden.
,
▼▼ LIEFELIJKHEID, Eenigen houden het Hebr. woord Noham in den tekst, betekenende lieflijkheid aanwijzende dat de Heere vriendelijk en goedertieren met den armen zondaar is omgaande.
,
▼▼ SAMENBINDERS; Anderen houden het Hebr. woord Chobelim, of Hobelim; dat is, binders, of banden, samenbinders, de staf der samenbinders, betekenende dat Hij poogde Juda en Israël tezamen te verbinden. Anderen zetten het over verdervers.
,
▼▼ die schapen geweid Te weten, die slachtschapen.
8En ik heb drie herders in een maand afgesneden; want mijn ziel was over hen verdrietig geworden, en ook had hun ziel een walg van mij. ▼▼ drie herders Dat is, al de herders of leraars van het Joodse volk, die in drie sekten onderscheiden waren, te weten, Farizeën, Sadduceën en Esseën. Anders aldus: Ik heb de koningen, priesters en profeten van hen genomen. En merk dat hier profetischewijze gesproken wordt van hetgeen nog geschieden zou alsof het alrede geschied ware.
,
▼
,
▼▼ afgesneden; Dat is, overtuigd van valse leer en dwaling. Maar verstaat men dit van de boze koningen, priesters en profeten, zo is afsnijden hier te zeggen weren of wegnemen, of te schande maken, verdelgen. En dit is ene weldaad, die God zijn volk belooft, te weten dat Hij de kwade regeerders, die zij hadden, wegnemen zou tot een teken zijner liefde tot hen.
,
▼▼ mijn ziel Hebr. mijne ziel werd hunnenthalve verkort; dat is, Ik vermocht hen niet en zij vermochten mij niet.
,
▼▼ over hen Te weten, over de ondankbare Joden, of vanwege die valse leraars, enz.
,
▼
,
▼ 9En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, dat sterve, en wat afgesneden is, dat zij afgesneden, en dat de overgeblevenen de een des anderen vlees verslinden. ▼
,
▼▼ Ik zal ulieden Dat is, Ik [te weten, Ik] Christus zal geen zorg meer voor ulieden dragen, Ik zal ulieden het Evangelie niet meer prediken, noch laten prediken. Hiermede geeft de Heere te kennen dat Hij de Joden, vanwege hun grote ondankbaarheid, verwerpen en niet meer voor zijn volk houden zou. Zie Deu 31:17 .
,
▼
,
▼▼ dat de overgeblevenen Hebr. de vrouw verslinde het vlees harer vriedin, of metgezellin.
10En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID, en ik verbrak denzelven, te niet doende mijn verbond, hetwelk ik met al deze volken gemaakt had. ▼▼ Ik nam mijn stok Te weten, Ik Christus.
,
▼▼ LIEFELIJKHEID, Zie vs.7.
,
▼▼ Ik verbrak denzelven, Hiermede te kennen gevende dat Hij hen niet meer met zoetigheid welden of regeren wilden, gelijk Hij wel tevoren gedaan had.
,
▼▼ te niet doende mijn verbond, Hetwelk Ik met deze voorwaarden met hen had opgericht, dat zij in mijne geboden wandelen zouden; Exo 19:5-6 ; Lev 26:3 ; Deu 28:1 .
,
▼▼ met al deze volken Versta, de de twaalfstammen, die als twaalf verscheidene volken of natiën waren.
,
▼ 11Dus werd het te dien dage vernietigd, en alzo hebben de ellendigen onder de schapen, die op mij wachtten, bekend, dat het des Heeren woord was. ▼▼ de ellendigen onder de schapen, Zie vs.7.
,
▼▼ dat het des HEEREN woord was Dat is, dat dit alzo geschied was naar des Heeren woord en wil.
12Want ik had tot henlieden gezegd: Indiën het goed is in uw ogen, brengt mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben mijn loon gewogen, dertig zilverlingen. ▼▼ Want ik had tot henlieden gezegd Hier geeft de Heer Christus reden, waarom Hij de zorg van de Joden te weiden had afgelegd en de herders had verstoten. Ik had, zegt Hij, hen vermaand dat zij mij hun loon zouden brengen, dat is, dat zij mij vruchten der bekering waardig brengen zouden, als zijnde het loon, dat Ik verdiend had met hen te weiden; zij integendeel, uit een bitteren haat, dien zij mij toedroegen, hebben mijnen verrader een loon toegewogen, om mij door hem te onderdrukken. Zie Mat 26:15 , en Mat 27:9 .
,
▼▼ mijn loon Dat is, het loon dat zij mij achten waardig te zijn.
,
▼
,
▼▼ 13 Of, tot; dat is, dat zij den pottenbakker gegeven worden, en alzo straks weder onder in dit vers.
,
▼▼ een heerlijken prijs, Hebr. die heerlijkheid, of voortreffelijkheid van den prijs, of der waardij. Versta dit als spottendewijze gesproken te zijn en met verontwaardiging.
,
▼▼ in het huis des HEEREN, Dat is, in den tempel.
,
▼▼ voor den pottenbakker Dat is, omdat men er een pottenbakkersakker voor kopen zou.
13Doch de Heere zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een heerlijken prijs, dien ik waard geacht ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen, en wierp ze in het huis des Heeren, voor den pottenbakker. ▼▼ voor den pottenbakker Of, tot; dat is, dat zij den pottenbakker gegeven worden, en alzo straks weder onder in dit vers.
,
▼▼ een heerlijken prijs, Hebr. die heerlijkheid, of voortreffelijkheid van den prijs, of der waardij. Versta dit als spottendewijze gesproken te zijn en met verontwaardiging.
,
▼▼ in het huis des HEEREN, Dat is, in den tempel.
,
▼▼ voor den pottenbakker Dat is, omdat men er een pottenbakkersakker voor kopen zou.
14Toen verbrak ik mijn tweeden stok, SAMENBINDERS, te niet doende de broederschap tussen Juda en tussen Israël. ▼▼ SAMENBINDERS, Zie vs.7.
,
▼▼ te niet doende Hiermede wordt te kennen gegeven dat dewijl Juda en Israël Gods genade niet hedden willen erkennen, als Hij hen met elkander had willen verenigen en beide voor zijn volk houden en als zijne schapen weiden wilde, tot welk ende Hij verscheidene profeten tot hen gezonden had; dat Hij zich voortaan om hen niet meer zou bekommeren, maar laten hen in die scheuring blijven, en beide gelijkelijk te gronde gaan.
15Verder zeide de Heere tot mij: Neem u nog eens dwazen herders gereedschap. ▼▼ nog eens dwazen herders Dat is, nog hier boven; en wijst daarmede, als in een voorbeeld, het gekke en zeldzame bestuur van het Joodse volk, na de tijden van Christus; namelijk hoe het onder hetzelve zou toegaan voor de laatste verstoring van hetzelve.
,
▼ 16Want ziet, Ik zal een herder verwekken in dit land; dat gereed is om afgesneden te worden, zal hij niet bezoeken; het jonge zal hij niet zoeken, en het verbrokene zal hij niet helen, en het stilstaande zal hij niet dragen; maar het vlees van het vette zal hij eten, en derzelver klauwen zal hij verscheuren. ▼▼ een herder verwekken in dit land; Anderen, herders, verstaande de Schriftgeleerden en Farizeën, alsook andere kwade leraars, die ten tijde van Christus leven en het volk leren zouden. Anderen verstaan hierdoor herders die kwade regenten, die het Joodse land geregeerd hebben.
,
▼▼ dat gereed is om afgesneden te worden, Hebr. die afgesneden zijn; dat is, gereed om afgesneden te worden.
,
▼
,
▼▼ het verbrokene Het beschadigde, het gekwetste.
,
▼▼ het stilstaande Te weten, de schapen, die staande blijven, omdat zij zo zwak zijn dat zij de anderen niet kunnen volgen. Anders: hetstaande; dat is, dat nog gezond en wel tepas is, op zijne benen overeind staande en gaande.
,
▼▼ niet dragen; Of, niet vatten, onderhouden, verzorgen, voeden.
,
▼▼ het vette zal hij eten, Het vette [land].
,
▼▼ hunne klauwen Te weten, dergenen die staande blijven en niet kunnen voortgaan, dewijl zij zwak zijn.
,
▼▼ zal hij verscheuren Te weten, door hard drijven door berg en dal, door bossen en steenklippen. Verg. Jer 23:2 ; Eze 34:2-4 .
17Wee den nietigen herder, den verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn, en over zijn rechteroog; zijn arm zal ten enenmale verdorren, en zijn rechteroog zal ten enenmale donker worden. ▼▼ Wee den nietigen herder, Anders: wee mijn nietigen herder.
,
▼
,
▼▼ over Of, op, of aan, of omtrent.
,
▼▼ zal ten enenmale verdorren, Hebr. verdorrende verdorren.
,
▼▼ zal ten enenmale donker worden Hebr. donker wordende, donker worden.
Copyright information for
DutSVVA