‏ 1 Kings 11:26-28

26Daartoe Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efrathiet van Zereda, Salomo’s knecht (wiens moeders naam was Zerua, een weduwvrouw), hief ook de hand op tegen den koning.
 een Efrathiet Dat is, een Efraïmiet, of, die van den stam van Efraïm was; alzo Jdg 12:5.
,
 Zeréda, De naam van de stad zijner geboorte, gelegen in den stam Efraïms. Zie Jos 3:16.
,
 hief ook de hand op Dat is, viel af van den koning, of maakte moeite en oproer tegen den koning; alzo in vs.27, en 2Sa 20:21, en vergelijk onder, vs.40.
27Dit is nu de zaak, waarom hij de hand tegen den koning ophief. Salomo bouwde Millo, en sloot de breuk der stad van zijn vader David toe.
 Millo, Zie boven, 1Ki 9:15.
,
 de breuk Te weten, die David gemaakt had als hij de Jebusieten daar uit verdreef, en den burg Zion won. Zie 2Sa 5:6-7.
28En de man Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef.
 En de man Jeróbeam Te weten, in het werk van bouwing van grote gestichten en sterkten, waarover hem Salomo als opziener gesteld had. Want hier worden twee gelegenheden verhaald, door welke hij zijn koning ontrouw geworden is, inplaats van dankbaar te zijn. De eerste, dat hij tot het voorzegde ambt verheven was; de andere, dat hij daarna nog tot een hogere staat gekomen is, gelijk de volgende woorden verklaren.
,
 jongeling zag, Dit woord wordt ook van mannen gebruikt, en voornamelijk als zij iemands dienaren zijn. Zie Gen 22:5.
,
 arbeidzaam was, Dat is, naarstig, zeer toeziende, en bezig in het verzorgen en uitvoeren van het werk waarover hij van den koning gesteld was. Hebreeuws, doende werk.
,
 over al den last Versta, de stammen van Efraïm en Manasse.
Copyright information for DutSVVA