‏ 1 Peter 2:9-10

9Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;
 gij zijt Namelijk die Christus met waar geloof hebt aangenomen.
,
 een uitverkoren Dat is, u komen al deze voorrechten en eretitels metterdaad toe, die het ganse volk van Israël doorgaans en inzonderheid Exo 19:5-6; Deu 26:18-19, ten opzichte van het uiterlijk verbond worden gegeven; zie ook Mal 3:16-17, Rom 9:8.
,
 een koninklijk priesterdom, Dat is, koningen en priesters, gelijk Johannes spreekt Rev 1:6. Mozes zegt Exo 19:6, een priesterlijk koninkrijk. Doch de apostel volgt de Griekse overzetting, dewijl het één zin heeft.
,
 een verkregen volk; Grieks een volk tot verkrijging; dat is, dat God Zichzelf door Zijn bloed tot een eigendom heeft verkregen; Act 20:28.
,
 de deugden Desgenen, Dat is, de eigenschappen, namelijk de wijsheid, mogendheid, rechtvaardigheid, genade en barmhartigheid van God.
,
 uit de duisternis Namelijk van de onwetendheid en natuurlijke boosheid.
,
 wonderbaar licht; Dat is, tot heiligheid en ware kennis van God. Zie Act 26:18.
10Gij, die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden.
 Gij, die eertijds Deze plaats is genomen uit Hos 2:22, die de apostel hier van de verstrooide Joden, die tot Christus bekeerd waren, en Paulus, Rom 9:25, ook van de bekeerde heidenen verklaart, die nu beiden een volk van God in Christus zijn; Eph 2:13, enz.
Copyright information for DutSVVA