1 Peter 3:3

3Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken;
 versiersel zij, Dat is, haar voornaamste versiersel zij, want Paulus, 1Ti 2:9, laat ook een eerbaar of sierlijk gewaad de vrouwen toe; maar Petrus bestraft hier alle onmatige en al te overdreven versieringen, waartoe het vrouwelijk geslacht dikwijls genegen is, en alle hovaardij en trotsheid in de gewone en anderszins geoorloofde versiering.
Copyright information for DutSVVA