1 Samuel 31:11-13
11Als de inwoners van Jabes in Gilead daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden; ▼ 12Zo maakten zich op alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-san; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar. ▼▼ brandden ze aldaar Alzo deze lichamen enige dagen waren onbegraven geweest en in de zon gehangen hadden, zo waren zij buiten alle twijfel verdorven en stinkende geworden, alzo dat men ze met balsemen niet zou hebben kunnen bewaren. Daarom hebben zij het vlees verbrand en de beenderen begraven, verhoedende alzo dat die dode lichamen meer gehoond en beschimpt, en ook weder opgegraven konden worden. Vergelijk Amo 6:10, met de aantekeningen. Anders, zij brandden bij, of over hen; te weten, enige specerijen, hetwelk ziet op de manier eertijds gebruikt aan der koningen lichamen. Zie 2Ch 16:14; Jer 34:5.
13En zij namen hun beenderen, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij vastten zeven dagen. ▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA