‏ 1 Samuel 9:7-8

7Toen zeide Saul tot zijn jongen: Maar zie, zo wij gaan, wat zullen wij toch dien man brengen? Want het brood is weg uit onze vaten, en wij hebben geen gaven, om den man Gods te brengen; wat hebben wij?
 wat zullen wij toch dien man brengen? Alsof hij zeide: Wij kennen dezen man Gods niet, noch hij ons, en wij zullen hem moeite aandoen, de eerbaarheid zou wel vereisen dat wij hem iets vereren zouden. Zie dergelijk exempel 1Ki 14:3, en 2Ki 4:42.
,
 het brood is weg Dat is, onze voorraad of provisie, zodat wij niets hebben om den profeet te vereren.
,
 vaten, Dat is, onze knapzakken of malen.
,
 gaven, Zie de aantekeningen Jdg 13:17, en 1Ki 14:3.
8En de jongen antwoordde Saul verder en zeide: Zie, er vindt zich in mijn hand het vierendeel eens zilveren sikkels; dat zal ik den man Gods geven, opdat hij ons onzen weg wijze.
 vindt zich in mijn hand Dat is, ik heb in mijn hand. Alzo staat er 1Pe 2:22 : Er is geen bedrog in zijn mond gevonden; dat is, er was geen bedrog in zijn mond. Zie Isa 53:9.
,
 zilveren sikkels; Van de waarde des sikkels zie de aantekeningen Gen 20:16. Het vierendeel van een zilveren sikkel was niet veel meer dan drie stuivers. Zodat er in deze verering meer werd gezien op het dankbaar gemoed dan op de waardigheid des geschenks.
Copyright information for DutSVVA