2 Chronicles 33:2-4
2En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren, naar de gruwelen der heidenen, die de Heere voor het aangezicht der kinderen Israëls uit de bezitting verdreven had. ▼ 3Want hij bouwde de hoogten weder op, die zijn vader Jehizkia afgebroken had, en richtte den Baäls altaren op, en maakte bossen, en boog zich neder voor al het heir des hemels, en diende ze; ▼ , ▼ , ▼▼ richtte Hij wordt 2Ki 21:3 in afgoderij bij Achab vergeleken; van wiens gruwelijke afgoderij, zie 1Ki 16:31-33 .
,
▼
,
▼ 4En bouwde altaren in het huis des Heeren, van hetwelk de Heere gezegd had: Te Jeruzalem zal Mijn Naam zijn tot in eeuwigheid. ▼
,
▼
Copyright information for
DutSVVA