‏ 2 Kings 14:25-28

25Hij bracht ook weder de landpale van Israël van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des Heeren, des Gods van Israël, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was.
 bracht ook weder Te weten, onder het gebied der koningen Israëls. Zie boven, 2Ki 13:25.
,
 Hamath, Zie hiervan Num 13:21, en Num 34:8.
,
 de zee Zie ook van deze zee Deu 3:17.
,
 den dienst Hebreeuws, door de hand.
,
 Jona, Deze is dezelfde, die van den Heere naar Ninevé gezonden werd, en wiens profetie wij bij de andere profeten in den Bijbel hebben.
,
 Gath-héfer was Een stad, gelegen in den stam van Zebulon; Joh 19:13.
26Want de Heere zag, dat de ellende van Israël zeer bitter was, en dat er geen opgeslotenen noch verlatenen waren, en dat Israël geen helper had.
 bitter was, Of, wederspannig; dat is, zeer hard en zwaar, welke wederspannigheid sommigen ook duiden op Israël, als die zeer wederspannig geweest was, en daarom gestraft.
,
 opgeslotenen Zie van deze manier van spreken Deu 32:36; idem 1Ki 14:10; en 1Ki 21:21.
27En de Heere had niet gesproken, dat Hij den naam van Israël van onder den hemel verdelgen zou; maar Hij verloste hen door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas.
 dat Hij den naam De Heere heeft wel kort daarna door den profeet Hosea laten voorzeggen den ondergang van het huis Israëls en de eindelijke verstoting van dit volk, gelijk men zien mag Hos 1:5-6, Hos 1:9; en heeft zulks ook dadelijk uitgevoerd, 2Ki 17:18. Maar Hij heeft dat nog op dezen tijd niet willen doen, maar door zijn grondeloze barmhartigheid Israël nog verschoond, om des verbonds wil, dat Hij met hun vaderen gemaakt had. Zie ook 2Ki 13:23.
28Het overige nu der geschiedenissen van Jerobeam, en al wat hij gedaan heeft, en zijn macht, hoe hij gekrijgd heeft, en hoe hij Damaskus en Hamath, tot Juda behorende, aan Israël wedergebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël?
 Damaskus en Hamath, Deze twee steden zijn door David en Salomo gewonnen, 2Sa 8:6; en 2Ch 8:3, en daarom behoorden zij den koningen van Juda, als zij nog koningen waren over gans Israël. Maar als die daarna verloren en door de Syriërs hem afgenomen waren, 1Ki 11:24, zo heeft deze Jerobeam ze in zijn tijd weder gewonnen, niet voor de koningen van Juda, maar voor de koningen Israëls.
Copyright information for DutSVVA