‏ 2 Kings 24:12-16

12Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering.
 ging Jójachin, Men meent dat hij dit gedaan heeft door den raad van den profeet Jeremia, opdat de tempel en het volk niet gans uitgeroeid zouden worden.
,
 nam hem gevangen Te weten, om hem gevangen te houden. Zie onder, 2Ki 25:27.
,
 zijner regering Namelijk, van den koning Nebukadnezar, en niet van Jojachin. Want Jojachin regeerde in volle macht maar drie maanden en tien dagen. Zie boven, vs.8. Vergelijk ook onder, 2Ki 25:8.
13En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des Heeren, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israël, in den tempel des Heeren gemaakt had, gelijk als de Heere gesproken had.
 hij bracht Namelijk, Nebukadnezar.
,
 van daar uit Van Jeruzalem.
,
 hieuw Het Hebreeuwse woord betekent wel eigenlijk afsnijden, of afkorten; maar wordt ook wijders genomen voor wegnemen. De zin is dat hij die vaten heeft weggenomen en den tempel daarvan beroofd. Dat hij enige geheel gelaten heeft, blijkt uit Dan 5:2-3.
,
 alle gouden vaten af, Dat is, allerlei, bijna alle, een goed deel; gelijk af te nemen is onder, 2Ki 25:15.
,
 gelijk als Zie boven, 2Ki 20:17, en Jer 20:5.
14En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands.
 gans Jeruzalem weg, Dat is, het merendeel der inwoners en der voornaamsten. Vergelijk Mat 3:5.
,
 strijdbare helden, Alzo Jdg 6:12, en boven, 2Ki 5:1. De Hebreeuwse woorden kan men ook verstaan van degenen, die machtig zijn van middelen, gelijk Rth 2:1.
,
 tien duizend gevangenen, Dat is, de gehele som der gevangenen, die hierna, vs.16, onderscheidenlijk wordt aangetekend.
,
 smeden; Of, slotenmakers. Zie verder Jer 24:1.
,
 arme volk des lands Hebreeuws, de dunheid van het volk des lands. Alzo onder, 2Ki 25:12; Jer 40:7, en Jer 52:16. Dat is, van het schamele, geringe, slechte en uitgeteerde volkje des lands.
15Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; 16En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel.
 ten oorlog Hebreeuws, den oorlog deden; dat is, die den krijg volgden. Zie 1Ki 12:21.
Copyright information for DutSVVA