2 Samuel 3:3-5
3En zijn tweede was Chileab, van Abigaïl, de huisvrouw van Nabal, den Karmeliet; en de derde, Absalom, de zoon van Maacha, de dochter van Thalmai, koning van Gesur; ▼ , ▼ , ▼▼ Absalom, Hebreeuws, Abschalom
,
▼▼ Máächa, Bekeerd zijnde tot de ware religie.
,
▼▼ Gesur; Hebreeuws, Geschur; gelijk onder, 2Sa 13:37-38, en 2Sa 14:23, en 2Sa 15:8. Een stad, gelegen in het noorden, aan de grenzen van Gilead, vooraan in het gedeelte van Syrië, genaamd Trachonitis. Zie Deu 3:14; Jos 12:5; onder, 2Sa 15:8. Daar zijn ook Gerusieten geweest tegen het zuiden van Kanaän, naar Egypte toe, 1Sa 27:8, van welken David, te Ziklag zijnde, groten roof haalde.
4En de vierde, Adonia, de zoon van Haggith; en de vijfde Sefatja, de zoon van Abital; ▼▼ Sefatja, Hebreeuws, Schepatia.
5En de zesde, Jithream, van Egla, Davids huisvrouw. Dezen zijn David geboren te Hebron. ▼▼ Davids huisvrouw Waarom deze hier alleen Davids huisvrouw genoemd wordt, daar zij toch allen zijn huisvrouwen waren, daarvan is verscheiden gevoelen. Sommigen menen dat deze de allervoortreffelijkste en voornaamste, anderen dat zij de geringste geweest is, en nergens zonderling door bekend dan dat David haar getrouwd had. Het eenvoudigste schijnt te wezen dat er een andere van dien naam geweest mag zijn, en deze hierdoor van die onderscheiden.
Copyright information for
DutSVVA