Deuteronomy 32:11-12
11Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken; ▼▼ zijn nest opwekt, Dat is, zijn nestkiekens of jongskens met enig geluid wakker maakt, om hun te verstaan te geven dat hij hen aan het vliegen wil brengen.
,
▼▼ neemt en ze draagt op zijn vlerken; Hebreeuws, neemt het en draagt het; te weten, elk jongsken.
12Zo leidde hem de Heere alleen, en er was geen vreemd god met hem. ▼▼ hem de HEERE alleen, Israël, of Jakob.
Copyright information for
DutSVVA