Deuteronomy 9:4-6
4Wanneer hen nu de Heere, uw God, voor uw aangezicht zal hebben uitgestoten, zo spreek niet in uw hart, zeggende: De Heere heeft mij om mijn gerechtigheid ingebracht, om dit land te erven; want, om de goddeloosheid dezer volken, verdrijft hen de Heere voor uw aangezicht uit de bezitting. ▼ 5Niet om uw gerechtigheid, noch om de oprechtheid uws harten, komt gij er henen in, om hun land te erven; maar om de goddeloosheid dezer volken, verdrijft hen de Heere, uw God, voor uw aangezicht uit de bezitting: en om het woord te bevestigen, dat de Heere, uw God, aan uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft. ▼▼ uw gerechtigheid, Want gij, wil de HEERE zeggen, hebt geen gerechtigheid bij uzelven, maar het tegendeel. Zie vs.6,7, enz. Een gelijke manier van spreken gebruikt de apostel, Tit 3:5, en elders dikwijls in het verhaal van de oorzaken der zaligheid; dat is, onzer verlossing en bezitting van het hemelse Kanaän, gelijk hij zegt: Niet uit de werken, niet uit de rechtvaardige werken, die wij zouden gedaan hebben, enz.
6Weet dan, dat u de Heere, uw God, niet om uw gerechtigheid, ditzelve goede land geeft, om dat te erven; want gij zijt een hardnekkig volk. ▼
Copyright information for
DutSVVA