‏ Exodus 12:31-33

31Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht, en zeide: Maakt u op, trekt uit het midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israël; en gaat heen, dient den Heere, gelijk gijlieden gesproken hebt.
 Toen riep hij Mozes en Aäron in den nacht, Mozes en Aäron kwamen niet tot Faraö, maar des konings gezanten moesten tot hen komen, en Mozes met nederigheid bidden, dat zij toch wilden uittrekken, gelijk af te nemen is uit Exo 10:29, en Exo 11:8.
,
 gelijk gijlieden gesproken hebt Te weten, zonder enige conditiën, waarvan de koning tevoren gesproken heeft.
32Neemt ook met u uw schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat heen, en zegent mij ook.
 schapen en uw runderen, Of, uw klein vee, en uw groot vee.
,
 zegent mij ook Dat is, bidt God voor mij dat Hij mij van deze plaag verlosse. Dit begeert Faraö ook Exo 8:8, en Exo 9:28, en Exo 10:16-17. Het schijnt dat Faraö in zijn hart overtuigd was dat hij zich gruwelijk tegen God den Heere bezondigd had, handelende tegen zijn eigen conscientie.
33En de Egyptenaars hielden sterk aan bij het volk, haastende, om die uit het land te drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood!
 zijn allen dood! Zie Gen 20:3.
Copyright information for DutSVVA