‏ Ezekiel 34:2-4

2Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israël; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere Heere: Wee den herderen Israëls, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden?
 herders Kerkelijke en staatkundige regeerders van mijn volk; vergelijk deze profetie met Jer 23 .
,
 zullen niet de herders de schapen weiden? Behoren zij niet [met hun eerlijk onderhoud tevreden zijnde] voornamelijk op hunne kudde te passen? Immers ja, ganselijk, wil God zeggen.
3Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet.
 vette, Gelijk van de schapen komt melk, boter, kaas, enz.; vergelijk Zec 11:16 .
,
 slacht het gemeste, Zie van het Hebreeuwse woord Gen 31:54 .
4De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid.
 zwakke sterkt gij niet, Versta, schapen, en zo in het volgende.
,
 verlorene zoekt gij niet; Hebreeuws, vergaande, verloren gaande; dat is, dat verbijstert, verdwaalt en in gevaar is van te vergaan. Vergelijk Deu 26:5 .
,
 strengheid en met hardigheid Vergelijk 1Pe 5:3 ; idem Exo 1:13-14 ; onder vs.27, en Jer 22:13 , enz.
Copyright information for DutSVVA