Ezekiel 34:2-4
2Mensenkind! profeteer tegen de herders van Israël; profeteer en zeg tot hen, tot de herders: Alzo zegt de Heere Heere: Wee den herderen Israëls, die zichzelven weiden! zullen niet de herders de schapen weiden? ▼ , ▼▼ zullen niet de herders de schapen weiden? Behoren zij niet [met hun eerlijk onderhoud tevreden zijnde] voornamelijk op hunne kudde te passen? Immers ja, ganselijk, wil God zeggen.
3Gij eet het vette, en bekleedt u met de wol, gij slacht het gemeste, maar de schapen weidt gij niet. ▼
,
▼ 4De zwakke sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het gebrokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt gij niet; maar gij heerst over hen met strengheid en met hardigheid. ▼▼ zwakke sterkt gij niet, Versta, schapen, en zo in het volgende.
,
▼
,
▼▼ strengheid en met hardigheid Vergelijk 1Pe 5:3 ; idem Exo 1:13-14 ; onder vs.27, en Jer 22:13 , enz.
Copyright information for
DutSVVA