‏ Genesis 1:11-12

11En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
 kruid Dat is, wat zaad van zich voortbrengt, draagt, geeft en uitwerpt; alzo onder vs.12, 29.
,
 vruchtbaar Hebr. geboomte der vrucht.
12En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
Copyright information for DutSVVA