‏ Genesis 13:14-15

14En de Heere zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
 En de HEERE zeide God troost Abram over het vertrek van zijn neef, en de verkiezing der schone landstreek.
,
 westwaarts Hebr. naar de zee, boven Gen 12:8.
15Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.
 Al dit land, dat gij ziet, Niet wat hij toen gans zag, maar wat hem gans beloofd werd.
,
 zal Ik Wel tot een aardse herberg voor uw vleselijk zaad, maar ook tot een teken van het hemelse vaderland voor uw geestelijk zaad. Verg. Heb 11:9-10, 14-16.
,
 u geven, Te weten, u het recht tot het aardse Kanaän, en uw zaad naar het vlees te zijner tijd de dadelijke bezitting; daarna u en uw geestelijk zaad, hier het recht tot het hemelse Kanaän en hierna de eeuwige bezitting daarvan; alles uit genade.
,
 tot in eeuwigheid Dat is, een langen tijd, te weten, totdat de Messias, het zaad der zegening, uit uw vlees geboren zijnde, het werk der verlossing op aarde zal volbracht hebben. Het /hw wordt in andere betekenissen dikwijls genomen voor den gansen tijd der wet. Zie onder Gen 17:13, en Gen 48:4; Psa 132:4. Of, eigenlijk in eeuwigheid, ten aanzien van het geestelijke Kanaän en het geestelijke zaad.
Copyright information for DutSVVA