‏ Genesis 25:1-2

1En Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura.
 voer De zin is, dat hij na den dood van zijn huisvrouw en het trouwen van zijn zoon niet weduwnaar gebleven is; maar is voortgevaren om weder te trouwen.
2En zij baarde hem Zimran en Joksan, en Medan en Midian, en Jisbak en Suah.
 zij baarde Hoewel Abraham nu omtrent 140 jaren oud mocht zijn, en zijn lichaam al verstorven was, toen hij honderd jaren oud was, boven Gen 17:17; Rom 4:19; nochtans heeft hij kinderen van deze Ketura gekregen, niet omdat hij weder wonderbaarlijk gesterkt was, evenals toen hij Izak gewon, maar omdat hij de mirakeleuse sterkte behouden had.
,
 Zimran Dezen en de volgenden zijn meest inwoners geweest van Arabië en andere van Kanaän oostwaarts gelegen plaatsen.
,
 Midian, De vader en oorsprong der Midianieten; zie van dezen onder Gen 36:35; Jdg 6:2; Isa 10:26; zij waren naburen van de Moabieten, Num 22:4, en zijn haastig van het geloof van Abraham tot afgoderij vervallen; Num 25:16-18; hun land wordt ook Midian genoemd, Exo 2:16; 1Ki 11:18.
,
 Suah Hebr. Schuah. Van dezen schijnt Bildad, Jobs vriend, afkomstig te zijn geweest, Job 2:11.
Copyright information for DutSVVA