‏ Genesis 28:20-22

20En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer God met mij geweest zal zijn, en mij behoed zal hebben op dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven zal hebben brood om te eten, en klederen om aan te trekken;
 beloofde Te weten, begerende van God enige weldaden, waarvoor hij zich verbond tot dankbaarheid.
,
 brood om Zie boven, Gen 3:19.
21En ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; zo zal de Heere mij tot een God zijn!
 in vrede Verg. boven, Gen 26:29.
,
 tot een Dat is, ik zal hem geduriglijk voor den waren God en Zaligmaker erkennen en belijden; en tot dat einde den godsdienst instellen, gelijk volgt.
22En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven!
 zal een Dat is, een plaats, welke ik heiligen zal tot den godsdienst voor mij en de mijnen. Verg. boven, vs.17, en zie de vervulling onder, Gen 35:1, Gen 35:3, Gen 35:7.
,
 voorzeker Hebr. ik zal tiendende tienen, dat is, zekerlijk de tienden geven; te weten, tot onderhouding van den godsdienst en tot oefening van alle weldadigheid aan de nooddruftigen. Verg. onder, Gen 35:3, Gen 35:7.
Copyright information for DutSVVA