‏ Genesis 45:7-8

7Doch God heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen op de aarde, en om u bij het leven te behouden, door een grote verlossing.
 voor ulieder Verg. de aantekeningen boven, hfdst. 32:3, Gen 32:3.
,
 om u een Dat is, opdat in dezen algemenen nood gijlieden moogt onderhouden worden en de nakomelingen van u mogen overblijven. Anders, opdat er zou overblijven waarvan gij zoudt kunnen leven.
,
 door een Anders, tot een grote verlossing, of ontkoming; zij wordt groot genoemd, ten aanzien van het wonderbare werk der goddelijke voorzienigheid, hierin klaarlijk blijkende; en van de grote weldaad hierdoor aan de Israelieten bewezen, die in zeer groten getale overblijven zouden.
8Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao’s vader gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en regeerder in het ganse land van Egypte.
 hebt mij Dat is, het was uw mening noch voornemen niet, om mij een regeerder te maken in Egypte; maar God heeft het gedaan, besturende uw werk tot uw best.
,
 vader gesteld Dat is, tot zijn voornaamsten raadsheer, die zijn zaken met vaderlijke zorg zou besturen, en dien hij als een vader achten zou.
Copyright information for DutSVVA