Genesis 47:2

2En hij nam een deel zijner broederen, te weten vijf mannen, en hij stelde hen voor Farao’s aangezicht.
 een deel Hebr. het einde, of, van het uiterste; dat is, [zoals enigen verstaan] van de jongsten en van de oudsten. Anders, van de aanzienlijkste, of, die in aanzien uitstaken. Verg. Jdg 18:2; 1Ki 12:31; Isa 56:11; Eze 33:2.
Copyright information for DutSVVA