Hebrews 1:1-2
1God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon; ▼▼ God, Namelijk de Vader, gelijk blijkt uit de naam Zoon, die in het einde van het vers wordt uitgedrukt.
,
▼▼ voortijds Namelijk in den tijden des Oude Testaments.
,
▼▼ veelmaal en Dat is, op menigerlei stonden en gelegenheden. Grieks in vele gedeelten.
,
▼
,
▼
,
▼▼ ons gesproken Namelijk apostelen en andere Hebreën, die het woord uit Zijn mond hebben gehoord en door wie het door de gehele wereld is verbreid.
,
▼ 2Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft; ▼▼ gesteld heeft Dit recht van Heere en bezitter van alles te zijn, heeft de Zoon Gods, niet alleen doordien Hij alles heeft geschapen, zoals de volgende woorden medebrengen, maar is ook tot een erfgenaam van alles gesteld, doordien Hij van den Vader van eeuwigheid tot een middelaar is uitverkoren, 1Pe 1:20, en van dezen in de wereld is gebracht, als Hij Hem de menselijke natuur heeft laten aannemen; Luk 1:32, en Luk 2:11; vs.6; en eindelijk als Hij Hem, het werk onzer verlossing volvoerd hebbende, tot Zijn rechterhand heeft verheven; Eph 1:21-22; Phi 2:9-11.
,
▼▼ de wereld Grieks de eeuwen; zoals Heb 11:3. Dat is, de wereld met alles wat daarin is, Joh 1:3; Col 1:16. Hetwelk de apostel bij het voorgaande voegt als de eerste reden, waarom Hem de Vader tot een erfgenaam en een Heere van alles heeft gesteld, namelijk daar Hij alles door Hem heeft geschapen, waarop de andere redenen in vs.3 volgen, genomen van de heerlijkheid Zijns persoons en evengelijkheid met den Vader, en van de onderhouding aller dingen.
Copyright information for
DutSVVA