Judges 19:28-29

28En hij zeide tot haar: Sta op, en laat ons trekken; maar niemand antwoordde. Toen nam hij haar op den ezel, en de man maakte zich op, en toog naar zijn plaats.
 antwoordde Want zij was dood; zie Jdg 20:5.
,
 nam hij haar op den ezel, Dat is, hij nam haar en legde haar op den enen ezel. Vergelijk boven, vs.26.
29Als hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes, en greep zijn bijwijf, en deelde haar met haar beenderen in twaalf stukken; en hij zond ze in alle landpalen van Israël.
 deelde haar Hebreeuws alsof men zeide: Stukte haar in twaalf stukken, deelde haar in twaalf delen.
,
 haar beenderen Of, door haar beenderen; dat is, het lichaam in de samenvoeging der beenderen doorsnijdende.
,
 landpalen van Israël Dewijl geen koning, [dat is, wettelijke hoge overheid] in dien tijd in Israël was, aan wien hij de klacht mocht doen, boven, vs.1. Deze daad is geenszins te prijzen, want het was schandelijk alzo te handelen met het dode lichaam van zijne vrouw.
Copyright information for DutSVVA