Judges 7
1Toen stond Jerubbaäl ( dewelke is Gideon) vroeg op, en al het volk, dat met hem was; en zij legerden zich aan de fontein van Harod; dat hij het heirleger der Midianieten had tegen het noorden, achter den heuvel More, in het dal. ▼ , ▼▼ van Harod; Hebreeuws, Charod; gelegen aan de grenzen van Manasse, aan deze zijde van het gebergte, achter hetwelk de Midianieten gelegerd waren aan de andere zijde. Zie Jdg 6:33. Dezen naam mag de fontein gekregen hebben van het vrezen en sidderen der 22.000 Israëlieten, onder, vs.3. Een andere fontein was er bij Jizreël, aan het einde van dit gebergte, westwaarts. Zie 1Sa 29:1.
,
▼▼ More, Dit schijnt geweest te zijn een van de bergen Gilboa; alzo genoemd van den tijdigen regen; vallende zeer mildelijk op de velden, die op de hoogte van dien gelegen waren, gelijk sommigen afnemen uit vergelijking van 2Sa 1:21. Op dit gebergte Gilboa werd ook Saul van de Filistijnen verslagen, 1Sa 31:1.
,
▼ 2En de Heere zeide tot Gideon: Des volks is te veel, dat met u is, dan dat Ik de Midianieten in hun hand zou geven; opdat zich Israël niet tegen Mij beroeme, zeggende: Mijn hand heeft mij verlost. ▼ 3Nu dan, roep nu uit voor de oren des volks, zeggende: Wie blode en versaagd is, die kere weder, en spoede zich naar het gebergte van Gilead! Toen keerden uit het volk weder twee en twintig duizend, dat er tien duizend overbleven. ▼▼ roep nu uit voor de oren des volks, Dat is, laat uitroepen en zeggen.
,
▼
,
▼▼ versaagd is, Of, bevende, sidderende, vervaard.
,
▼▼ spoede zich Of, vliege heen, verpakke zich dezen morgen, of vroeg. Het Hebreeuwse woord schijnt te zien op het snel vliegen der vogeltjes, en alzo voorts te betekenen: haastelijk, spoediglijk doorgaan, enz.
,
▼ 4En de Heere zeide tot Gideon: Nog is des volks te veel; doe hen afgaan naar het water, en Ik zal ze u aldaar beproeven; en het zal geschieden, van welken Ik tot u zeggen zal: Deze zal met u trekken, die zal met u trekken; maar al degene, van welken Ik tot u zeggen zal: Deze zal niet met u trekken, die zal niet trekken. ▼▼ beproeven; Hebreeuws eigenlijk, scheiden, reinigen; gelijk een goudsmid het zilver reinigt, scheidende het goed zilver van het schuim.
5En hij deed het volk afgaan naar het water. Toen zeide de Heere tot Gideon: Al wie met zijn tong uit het water zal lekken, gelijk als een hond zou lekken, dien zult gij alleen stellen; desgelijks al wie op zijn knieën zal bukken om te drinken. ▼▼ uit het water zal lekken, Dat hij staande met de hand zal geschept hebben, gelijk verklaard wordt vs.6. Dit was een teken van kloekmoedigheid en wakkerheid, gelijk het bukken op de knieën een teken van lafhartigheid en traagheid.
6Toen was het getal dergenen, die met hun hand tot hun mond gelekt hadden, driehonderd man; maar alle overigen des volks hadden op hun knieën gebukt, om water te drinken. 7En de Heere zeide tot Gideon: Door deze driehonderd mannen, die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen, en de Midianieten in uw hand geven; daarom laat al dat volk weggaan, een ieder naar zijn plaats. ▼▼ al dat volk weggaan, Versta, het andere, overige volk.
8En het volk nam den teerkost in hun hand, en hun bazuinen; en hij liet al die mannen van Israël gaan, een iegelijk naar zijn tent; maar die driehonderd man behield hij. En hij had het heirleger der Midianieten beneden in het dal. ▼▼ En het volk nam den teerkost in hun hand, Anders, toen namen zij den teerkost des volks in hun hand, mitsgaders derzelver bazuinen; te weten, die drie honderd namen van het volk teerkost voor zich, zoveel hun nodig was, alsook bazuinen, te weten, drie honderd [ vs.16], houdende de weggaanden nog twintig, naar sommiger rekening, alzo het ganse heir van Gideon tevoren 32.000 sterk was; boven, vs.3; hebbende elke duizend tien bazuinen, of elke honderd een.
,
▼▼ hij liet Gideon.
,
▼▼ die mannen Te weten, de anderen; gelijk in vs.7.
,
▼▼ beneden in het dal Aan de andere zijde van het gebergte, zodat hij het voor zich had in het dal Jizreël, toen hij op den berg stond, waar ook het leger van Gideon voor een deel mag hebben gelegen, gelijk af te nemen is uit vs.9.
9En het geschiedde in denzelven nacht, dat de Heere tot hem zeide: Sta op, ga henen af in het leger, want Ik heb het in uw hand gegeven. ▼▼ leger, Der Midianieten.
10 Vreest gij dan nog af te gaan, zo ga af, gij, en Pura, uw jongen, naar het leger. ▼▼ af te gaan, Te weten, alleen.
11En gij zult horen, wat zij zullen spreken, en daarna zullen uw handen gesterkt worden, dat gij aftrekken zult in het leger. Toen ging hij af, met Pura, zijn jongen, tot het uiterste der schildwachten, die in het leger waren. ▼▼ handen gesterkt worden, Dat is, gij zult moedig en vaardig worden om hun leger aan te grijpen.
,
▼ 12En de Midianieten, en Amalekieten, en al de kinderen van het oosten, lagen in het dal, gelijk sprinkhanen in menigte, en hun kemelen waren ontelbaar, gelijk het zand, dat aan den oever der zee is, in menigte. ▼▼ lagen in het dal, Hebreeuws, vielen, of waren gevallen in het dal; dat is, zij lagen verspreid in het dal.
,
▼
,
▼
,
▼▼ oever der zee is, Hebreeuws, aan de lip der zee.
13Toen nu Gideon aankwam, ziet, zo was er een man, die zijn metgezel een droom vertelde, en zeide: Zie, ik heb een droom gedroomd, en zie, een geroost gerstebrood wentelde zich in het leger der Midianieten, en het kwam tot aan de tent, en sloeg haar, dat zij viel, en keerde haar om, het onderste boven, dat de tent er lag. ▼▼ geroost gerstebrood Of, een taart van gerstebrood. Anders, een gedruis van een gerstebrood. Dit geeft te kennen de slechtigheid en verachtelijkheid van het middel, waardoor God Midian slaan en zijn volk verlossen zou.
,
▼▼ het onderste boven, Hebreeuws, keerde haar om naar boven.
14En zijn metgezel antwoordde, en zeide: Dit is niet anders, dan het zwaard van Gideon, den zoon van Joas, den Israëlietischen man; God heeft de Midianieten en dit ganse leger in zijn hand gegeven. 15En het geschiedde, als Gideon de vertelling dezes drooms, en zijn uitlegging hoorde, zo aanbad hij; en hij keerde weder tot het leger van Israël, en zeide: Maakt u op, want de Heere heeft het leger der Midianieten in ulieder hand gegeven. ▼▼ uitlegging hoorde, Hebreeuws, breking; dat is, ontleding, uitlegging, oplossing. Het schijnt dat de manier van spreken ontleend is aan vruchten, die harde schillen hebben en gebroken moeten worden, eer men de kern kan eten.
,
▼ 16En hij deelde de driehonderd man in drie hopen; en hij gaf een iegelijk een bazuin in zijn hand, en ledige kruiken, en fakkelen in het midden der kruiken. ▼
,
▼▼ een iegelijk Hebreeuws, hij gaf bazuinen in de hand van hen allen.
17En hij zeide tot hen: Ziet naar mij en doet alzo; en ziet, als ik zal komen aan het uiterste des legers, zo zal het geschieden, gelijk als ik zal doen, alzo zult gij doen. ▼▼ naar mij en doet Hebreeuws, ziet, of, gij zult zien van, of, uit mij; dat is, naar den aard der Hebreeuwse spraak somtijds zoveel als: na, of, op mij, tegen mij aan. Vergelijk boven, vs.3. Anders kan men het ook aldus overzetten: uit, of van mij zult gij zien en alzo doen; dat is, gij zult van mij, of uit mij leren en bemerken wat gij doen zult.
,
▼▼ alzo; Gelijk gij mij ziet doen.
18Als ik met de bazuin zal blazen, ik en allen, die met mij zijn, dan zult gijlieden ook met de bazuin blazen, rondom het ganse leger, en gij zult zeggen: Voor den Heere en voor Gideon! ▼ 19Alzo kwam Gideon, en honderd mannen, die met hem waren, in het uiterste des legers, in het begin van de middelste nachtwaak, als zij maar even de wachters gesteld hadden; en zij bliezen met de bazuinen, ook sloegen zij de kruiken, die in hun hand waren, in stukken. ▼▼ middelste nachtwaak, Dat is, omtrent middernacht, wanneer de wachten wel plegen veranderd te worden.
,
▼▼ als zij maar even Hebreeuws, stellende hadden zij gesteld. Anders, doch zij hadden de wachters al opgewekt, of zij wekten alleenlijk de wachters op
,
▼ 20Alzo bliezen de drie hopen met de bazuinen, en braken de kruiken; en zij hielden met de linkerhand de fakkelen, en met hun rechterhand de bazuinen om te blazen; en zij riepen: Het zwaard van den Heere, en van Gideon! 21En zij stonden, een iegelijk in zijn plaats, rondom het leger. Toen verliep het ganse leger, en zij schreeuwden en vloden . 22Als de driehonderd met de bazuinen bliezen, zo zette de Heere het zwaard des een tegen den anderen, en dat in het ganse leger; en het leger vluchtte tot Beth-sitta toe naar Tseredath, tot aan de grens van Abel-mehola, boven Tabbath. ▼▼ zette de HEERE Dat is, beschikte.
,
▼▼ een tegen den anderen, Hebreeuws, des mans tegen zijn naasten, of metgezel; dat is, de Heere beschikte dat zij elkander, als vijanden, door verbaasdheid op het lijf vielen en ombrachten.
,
▼
,
▼▼ grens van Abel-mehóla, Hebreeuws, lip.
23Toen werden de mannen van Israël bijeengeroepen, uit Nafthali, en uit Aser, en uit gans Manasse; en zij jaagden de Midianieten achterna. 24Ook zond Gideon boden in het ganse gebergte van Efraïm, zeggende: Komt af den Midianieten tegemoet, en beneemt hunlieden de wateren, tot aan Beth-bara, te weten de Jordaan; alzo werd alle man van Efraïm bijeengeroepen, en zij benamen hun de wateren tot aan Beth-bara, en de Jordaan. ▼▼ gebergte van Efraïm, Aan de andere zijde van Manasse zuidwaarts gelegen, opdat de Midianieten, van beide zijden besloten en van de Jordaan verstoken zijnde, nergens heen mochten ontkomen. Maar intussen waren Zebah en Tsalmuna met omtrent 15.000 man over de Jordaan geraakt, die Gideon met zijn 300 man nagejaagd en verslagen heeft. Zie Jdg 8:10, Jdg 8:12.
,
▼
,
▼▼ en de Jordaan Dat is, hier, naar veler gevoelen, zoveel als: te weten.
25En zij vingen twee vorsten der Midianieten, Oreb en Zeëb, en doodden Oreb op den rotssteen Oreb, en Zeëb doodden zij in de perskuip van Zeëb, en vervolgden de Midianieten; en zij brachten de hoofden van Oreb en Zeëb tot Gideon, over de Jordaan. ▼▼ Oreb, Gelegen bij het oosteinde van het gebergte Efraïms, niet ver van de Jordaan. Deze plaats is naderhand alzo genoemd vanwege deze geschiedenis, gelijk ook de andere plaats Zeëb.
,
▼▼ in de perskuip van Zeëb, Anders, bij, of, aan.
,
▼▼ over de Jordaan Of, aan deze zijde. Want het Hebreeuwse woord, naar gelegenheid der zaken, betekent beiden. In Jdg 8 wordt verhaald dat Gideon met zijn 300 mannen over de Jordaan getrokken is, om de Midianieten en de anderen van het oosten na te jagen. Zie aldaar Jdg 8:4. Het meeste gevoelen is, dat dit en hetgeen in Jdg 8:1-3, volgt, hier vooraf verhaald wordt, om hetgeen door die van Efraïm aan deze zijde der Jordaan kloekelijk verricht is, te voltrekken, doch dat het eerst gebeurd is, toen Gideon van het najagen over de Jordaan en de volle victorie wederkeerde. Maar de aandachtige lezer zal kunnen oordelen, uit vergelijking van vs.25 met Jdg 8:3. Zie de aantekeningen aldaar.
Copyright information for
DutSVVA