‏ Jeremiah 2:3

3Israël was den Heere een heiligheid, de eerstelingen Zijner inkomste; allen, die hem opaten, werden voor schuldig gehouden; kwaad kwam hun over, spreekt de Heere.
 heiligheid Van Hem tot Zijn volk geheiligd en van alle andere volken afgezonderd; gelijk de eerstelingen der vruchten Hem geheiligd waren. Zie Exo 19:4-6 .
,
 opaten Dat is, zochten op te eten, dat is, te verderven, die Hem leed deden; verg. Neh 6:9 ; Psa 14:4 , en Psa 79:7 .
,
 voor schuldig En als zodanigen gestraft; gelijk de volgende woorden verklaren.
,
 kwaad Te weten, der straf; dat is ellende verderf; gelijk gebleken is aan de Egyptenaars, Amelekieten, de koningen Sihon en Og, Midianieten en Kanaänieten.
Copyright information for DutSVVA