‏ Jeremiah 3:8-11

8En Ik zag, als Ik ter oorzake van alles, waarin de afgekeerde Israël overspel bedreven had, haar verlaten, en haar haar scheidbrief gegeven had, dat de trouweloze, haar zuster Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook.
 scheidbrief Haar overgevende in de hand der Assyriërs, die de tien stammen, als van Gods aangezicht en uit zijn land, gevankelijk hebben weggevoerd.
,
 vreesde, Zich niet ontzag, of niet schroomde het boze voorbeeld van Israël na te volgen, niettegenstaande zij al die straffen, die Israël waren overkomen, als voor ogen gezien had. Vergelijk onder Jer 44:10 , en Pro 28:14 .
9Ja, het geschiedde, vanwege het gerucht harer hoererij, dat zij het land ontheiligde; want zij bedreef overspel met steen en met hout.
 gerucht Hebreeuws, stem; dat men ook zo kan nemen dat het ene roepende zonde geweest is, gelijk de Schriftuur elders spreekt; vergelijk Gen 4:10 , met de aantekening. Anders: lichtvaardigheid.
,
 zij het land Dit duiden sommigen nog op Israël, uit vergelijking van vs.10.
,
 steen Dat is, stenen of houten afgoden. Alzo Eze 20:32 ; zie aldaar.
10En zelfs in dit alles heeft zich haar trouweloze zuster Juda tot Mij niet bekeerd met haar ganse hart, maar valselijk, spreekt de Heere.
 in alle dezen Of, om, of door, dit alles; dat is, hoewel zij dit alles gezien had, dat tevoren van Israël verhaald is.
,
 valselijk, Hebreeuws, in, of met valsheid; dat is bedriegelijk, huichelachtig.
11Dies de Heere tot mij zeide: De afgekeerde Israël heeft haar ziel gerechtvaardigd, meer dan de trouweloze Juda.
 ziel Dat is, zichzelve, haar persoon, gelijk dikwijls. Zie Gen 12:5 . De zin is: Israël mag zich des roemen, dat zij het zo slim nog niet gemaakt heeft als Juda. Zie Eze 16:51-52 , en Eze 33:11 .
Copyright information for DutSVVA