Jeremiah 40:1-2

1Het woord, dat van den Heere geschied is tot Jeremia, nadat Nebuzaradan, de overste der trawanten, hem had laten gaan van Rama; als hij hem had laten halen, daar hij met ketenen gebonden was in het midden aller gevangenen van Jeruzalem en Juda, die naar Babel gevankelijk werden weggevoerd.
 woord, De woorden dezer profetie volgen eerst Jer 42:7 , enz. maar hier wordt in het volgende ingevoegd een verhaal van de geschiedenissen, die tot de voorzegde profetie de aanleiding hebben gegeven.
,
 had laten gaan En de andere dingen ook geschied waren, die onder, na Jeremia's loslating, worden verhaald, te weten dat Gedalia verraderlijk was omgebracht en de Joden naar Egypte wilden trekken.
,
 Rama; Zie 1Ki 15:17 .
,
 laten halen, Hebreeuws, genomen had. Zie boven Jer 37:17 ; alzo terstond vs.2.
,
 gevangenen van Jeruzalem en Juda, Hebreeuws, gevangenis, of gevankelijke wegvoering; gelijk elders dikwijls.
2Want de overste der trawanten liet Jeremia halen, en zeide tot hem: De Heere, uw God, heeft dit kwaad over deze plaats gesproken.
 HEERE, uw God, Aldus spreekt een heiden, tot beschaming der Joden. Hieruit blijkt dat de koning van Babel verstaan had wat Jeremia geprofeteerd had; vergelijk boven Jer 39:11 .
,
 kwaad over deze plaats gesproken Ongeluk, ellende, kwaad der straf.
Copyright information for DutSVVA