Jeremiah 40:1-4
1Het woord, dat van den Heere geschied is tot Jeremia, nadat Nebuzaradan, de overste der trawanten, hem had laten gaan van Rama; als hij hem had laten halen, daar hij met ketenen gebonden was in het midden aller gevangenen van Jeruzalem en Juda, die naar Babel gevankelijk werden weggevoerd. ▼ , ▼▼ had laten gaan En de andere dingen ook geschied waren, die onder, na Jeremia's loslating, worden verhaald, te weten dat Gedalia verraderlijk was omgebracht en de Joden naar Egypte wilden trekken.
,
▼
,
▼
,
▼▼ gevangenen van Jeruzalem en Juda, Hebreeuws, gevangenis, of gevankelijke wegvoering; gelijk elders dikwijls.
2Want de overste der trawanten liet Jeremia halen, en zeide tot hem: De Heere, uw God, heeft dit kwaad over deze plaats gesproken. ▼
,
▼▼ kwaad over deze plaats gesproken Ongeluk, ellende, kwaad der straf.
3En de Heere heeft het doen komen, en gedaan, gelijk als Hij gesproken had; want gijlieden hebt gezondigd tegen den Heere, en Zijner stem niet gehoorzaamd; daarom is ulieden deze zaak geschied. ▼ 4Nu dan, zie, ik heb u heden losgemaakt van de ketenen, die aan uw hand waren; indien het goed is in uw ogen met mij naar Babel te komen, zo kom, en ik zal mijn oog op u stellen; maar indien het kwaad is in uw ogen met mij naar Babel te komen, zo laat het; zie, het ganse land is voor uw aangezicht, waarhenen het goed en recht in uw ogen is te gaan, ga daar. ▼▼ Nu dan, Dewijl gij bevonden zijt een waarachtig profeet te zijn.
,
▼▼ hand waren; Anders: handen.
,
▼▼ goed is in uw ogen Dat is, indien het u behaagt.
,
▼
,
▼▼ kwaad is in uw ogen Dat is, u mishaagt, niet bevalt.
,
▼
Copyright information for
DutSVVA