Job 7:3-4

3Alzo zijn mij maanden der ijdelheid ten erve geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid.
 maanden Hebreeuws, Ik ben gemaakt te erven voor mij maanden der ijdelheid. Hieruit blijkt dat Job enige maanden in dit verdriet geweest is. Vergelijk onder, Job 29:2 .
,
 ijdelheid Dat is, die zeer ijdel, moeilijk en verdrietig zijn geweest. Vergelijk onder, vs.16, en Job 15:31 .
,
 geworden, Hij wil zeggen dat zijn arbeid en lijden zwaarder is dan van den knecht en den dagloner, want deze met het einde des werks en met den nacht rust krijgen, daar hem de kwalen zelfs ook in de nachten bijbleven.
,
 zijn mij voorbereid Hebreeuws, hebben mij voorbereid. Zie boven, Job 4:19 .
4Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd.
 Hij den avond Te weten, God. Of aldus: Wanneer zal de avond afgemeten zijn? dat is wanneer zal hij geëindigd worden? Door den avond is hier te verstaan de nacht, die alzo wordt genoemd omdat hij van den avond begint; Gen 1:5 .
,
 word zat Zat van enige kwaad te zijn, is daarvan overlast te zijn, dat men des niet meer vermag. Zie onder, Job 10:15 , en Job 14:1 ; Psa 88:4 , en Psa 123:3-4 ; Pro 1:31 , en Pro 28:19 ; Lam 3:15 ; Hab 2:16 .
,
 van woelingen Dat is, van mij om en om te keren in het bed.
,
 schemertijd Te weten, van den morgenstond; dat is, als het des morgens vroeg tussen donker en licht is. Alzo kan het Hebreeuwse woord ook genomen worden 1Sa 30:17 , en Psa 119:147 . Van de avondschemering, zie 2Ki 7:5 , en de aantekening.
Copyright information for DutSVVA