Job 7:7-8

7Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen, om het goede te zien.
 Gedenk, Job keert zijn aanspraakt tot God, van wien hij begeert, dewijl ons leven in zichzelf zeer kort en ellendig is, dat Hij hem tenminste voor den tijd, die hem hier nog overig was, zijn tijdelijken zegen wilde vergunnen, gelijk welke hier maar genoten kon worden.
,
 wind is; Dat is, zeer nietig, ongestadig en haast vergaande. Zie boven, Job 6:26 .
,
 het goede Te weten, van dit vergankelijke leven. Het goede te zien, is het te genieten, of te krijgen. Alzo onder, Job 9:25 ; Psa 128:5 ; Ecc 5:17 . In denzelfden zin wordt men gezegd de rust te zien, Gen 49:15 ; het licht te zien, onder, Job 33:28 ; het leven te zien, Joh 3:36 ; goede dagen te zien, 1Pe 3:10 , enz.
8Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn.
 mij nu ziet, Te weten, hier op de aarde. Anders, het oog des gezichts; dat is, die een scherp gezicht heeft.
,
 niet zien; Te weten, als ik van hier door den dood zal gescheiden zijn.
,
 uw ogen Te weten, om mij wel te doen, maar evenwel zal ik hier beneden op de aarde niet zijn om uw goederen zo lichamelijk als geestelijk te genieten. Hiertoe waren de heiligen belust, eensdeels om God alhier nog te dienen en zijn naam groot te maken, anderdeels om zich door het gebruik der tijdelijke weldaden van de liefde Gods en de eeuwige goederen te verzekeren. Zie Psa 6:6 , en Psa 88:11-13 , en Psa 122:1-2 , en Psa 128:5 .
,
 niet meer zijn Te weten, in dit leven. Zie boven, Job 3:16 .
Copyright information for DutSVVA