‏ Joshua 22:1-10

1Toen riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse, 2En hij zeide tot hen: Gijlieden hebt onderhouden alles, wat u Mozes, de knecht des Heeren, geboden heeft; en gij zijt mijner stem gehoorzaam geweest in alles, wat ik u geboden heb. 3Gij hebt uw broederen niet verlaten nu langen tijd, tot op dezen dag toe; maar gij hebt waargenomen de onderhouding der geboden van den Heere, uw God.
 nu langen tijd, Hebreeuws, deze vele dagen. Het waren, naar sommiger rekening, ruim dertien jaren. Zij hebben zeven jaren doorgebracht met het innemen des lands, en zeven jaren met de deling van hetzelve.
4En nu, de Heere, uw God, heeft uw broederen rust gegeven, gelijk Hij hun toegezegd had; keert dan nu wederom, en gaat gij naar uw tenten, naar het land uwer bezitting, hetwelk u Mozes, de knecht des Heeren, gegeven heeft op gene zijde van de Jordaan. 5Alleenlijk neemt naarstiglijk waar te doen het gebod en de wet, die u Mozes, de knecht des Heeren, geboden heeft, dat gij den Heere, uw God, liefhebt, en dat gij wandelt in al Zijn wegen, en Zijn geboden houdt, en Hem aanhangt, en dat gij Hem dient met uw ganse hart en met uw ganse ziel. 6Alzo zegende hen Jozua, en hij liet hen gaan; en zij gingen naar hun tenten.
 tenten Dat is, woningen, woonplaatsen, gelijk elders.
7Want aan de helft van den stam van Manasse had Mozes een erfdeel gegeven in Bazan; maar aan de andere helft van denzelven gaf Jozua een erfdeel bij hun broederen, aan deze zijde van de Jordaan westwaarts. Verder ook als Jozua hen liet trekken naar hun tenten, zo zegende hij hen.
 de andere Dat is, de andere halve stam van Manasse. Hebreeuws, en hun helft
,
 bij hun broederen, Te weten, met de andere negen stammen, die op deze zijde der Jordaan hun erfdeel ontvangen hebben.
,
 westwaarts Anders, bij de zee, of naar de zee aan.
8En hij sprak tot hen, zeggende: Keert weder tot uw tenten met veel rijkdom, en met zeer veel vee, met zilver, en met goud, en met koper, en met ijzer, en met zeer veel klederen; deelt den roof uwer vijanden met uw broederen.
 met uw broederen Dat is, met de stammen, die aan deze zijde der Jordaan gebleven zijn bij de bagage. Zie hiervan Num 31:27, en 1Sa 30:24.
9Alzo keerden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse wederom, en togen van de kinderen Israëls, van Silo, dat in het land Kanaän is, om te gaan naar het land van Gilead, naar het land hunner bezitting, in hetwelk zij bezitters gemaakt waren, naar den mond des Heeren, door den dienst van Mozes.
 den dienst van Mozes Hebreeuws, door de hand van Mozes.
10Toen zij kwamen aan de grenzen van de Jordaan, die in het land Kanaän zijn, zo bouwden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse aldaar een altaar aan de Jordaan, een altaar groot in het aanzien.
Copyright information for DutSVVA