Leviticus 21:1-4

1Daarna zeide de Heere tot Mozes: Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tot hen: Over een dode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijn volken.
 een dode Hebreeuws, ziel. Zie boven, Lev 19:28, en onder, vs.11.
,
 verontreinigen Te weten, met het dode lichaam aan te roeren of ten grave te helpen en rouw er over te dragen, gelijk anderen deden, die geen priesters waren.
2Behalve over zijn bloedvriend, die hem ten naaste bestaat, over zijn moeder en over zijn vader, en over zijn zoon, en over zijn dochter, en over zijn broeder.
 bloedvriend, Zie boven, Lev 18:6. Sommigen begrijpen onder dit woord hier niet alleen die in vs.3,4 uitgedrukt worden, maar ook des priesters huisvrouw.
3En over zijn zuster, die maagd is, hem nabestaande, die nog geen man toebehoord heeft; over die zal hij zich verontreinigen.
 nabestaande, Dat is, die zijn natuurlijke zuster is, en niet uit kracht van verdere maagschap of huwelijksverband, of anderszins, alzo genoemd wordt.
4Hij zal zich niet verontreinigen over een overste onder zijn volken, om zich te ontheiligen.
 overste Het Hebreeuwse woord wordt in dezen zin ook genomen Isa 16:8. Anderen nemen het voor huisvader, of echte man, in dezen zin, dat een priester over zijne huisvrouw [met welk woord zij hunne overzetting aanvullen] geen rouw zou mogen dragen, hoewel het schijnt dat dit niet ongeoorloofd was, omdat de priester Ezechiël dit te doen in den zin had, maar zulks hem extra-ordinairlijk verboden werd; Eze 24:16, enz.
Copyright information for DutSVVA