Micah 2:4

4Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers.
 zal men Hebr. hij zal; dat is, men zal, enz.
,
 spreekwoord over ulieden opnemen Om u, in uw ellende en weeklagen alom te bespotten; of het volgende deerlijk klagen en kermen zal zo algemeen zijn, dat men een algemeen spreekwoord daarvan zal maken, dat Israël zo en zo klaagt.
,
 ten enenmale verwoest Hebr. verwoestende, of met verwoesten zijn wij verwoest. Dat is, het is gans met ons uit en gedaan.
,
 Hij verwisselt Namelijk God. [door de Assyriër] geeft het land, dat Hij zijn volk gegeven had, aan vreemden; Hij verandert het van heren en eigenaars.
,
 deel Zie Psa 16:5-6 . Alzo van het snoer en lot in vs.5.
,
 hoe ontwendt Hij mij Woorden van verwondering, die kort en afgebroken zijn, zeer levendig afbeeldende het gewoel van het uitdelen van het land, alsof zij het voor ogen zagen geschieden.
,
 afwendende onze akkers Te weten tot anderen, of deelt Hij onze velden uit om [die] ons weer te geven? Geenszins, willen zij zeggen. Daar is nu gans hoop toe, dewijl zij aan vreemde bezitters voor altoos zijn weggeven. Alzo gevoelden zij de straf van hun ongerechtigheid en roverij, waarvan vs.1,2, gesproken is, gelijk zij hun broeders beroofd hadden, alzo geschiedt hun wederom; zie vs.5, en voorts vs.8-10.
Copyright information for DutSVVA