‏ Proverbs 31:1

1De woorden van den koning Lemuël; de last, maarmede zijn moeder hem onderwees.
 van den koning Dat is, die dezen koning tot een vermaning gegeven zijn geweest en van hem aangenomen, opgetekend en aldus nagelaten tot aller mensen onderwijzing.
,
  Lemuël; Die ook genoemd wordt Lemoel, onder vs.4, welk woord betekent zoveel als tot, of voor God; dat is, die God toebehoort of toegeëigend is. Het algemeen gevoelen is dat door dezen te verstaan is de koning Salomo, die ook genaamd was Jedidja, dat is, de beminde des Heeren; zie 2Sa 12:25 , en de aantekening.
,
 last, Zie boven Pro 30:1 .
,
 zijn moeder Namelijk Bathseba, van wie zie 2Sa 11:3 ; 1Ki 1:11 , en 1Ki 2:13 , enz.
,
 onderwees Te weten eer hij koning geworden was, of terstond daarna.
Copyright information for DutSVVA