Psalms 10:4
4De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is. ▼▼ gelijk Hebr. naar de hoogheid, of opsteking, opheffing zijns aangezichts, of zijns gelaats, van zijn neus, zijns toorns; dat is, naar de trotsheid en smadelijke verachting van goed onderwijs, die hij in zijn ganse gelaat en alle gebaren toont; gelijk de hoogheid des harten; Psa 131:1 , en des geestes, Pro 16:18 , de inwendige trotsheid of hoogmoed betekent, alzo de hoogheid der ogen, Psa 18:28 , en Psa 101:5 , en hier des aangezichts, of van den neus, de uitwendige.
,
▼
,
▼▼ al zijn Anders, [in] al zijn listige aanslagen is God niet.
Copyright information for
DutSVVA