Psalms 7:1

1Davids Schiggajon, dat hij den Heere gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. [07:2] Heere, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
  schiggajòn, Dit woord komt van een ander Hebr woord dat dwalen betekent; waaruit door sommigen wordt aangenomen dat dit een ongestadig gezang geweest is, springende van den enen toon in den anderen, gebruikt in grote benauwdheid des harten, als de gedachten en bewegingen, door de grootheid van het kruis, van het een op het ander vallen en als verstrooid worden.
,
 Cusch, Wie deze geweest is, is onzeker. Het schijnt dat het een van Sauls hovelingen geweest is, die bij hem groot vertrouwen had, als zijnde ven den stam van Benjamin, waar Saul ook van was. Tegen den bitteren en bloedigen raad van dezen, mitsgaders Sauls vervolging, heeft David dit gebed tot God uitgestort en in gedicht vervat.
,
 Jemini Dat is, Benjaminiet. Zie Jdg 19:16 ; 2Sa 16:11 .
Copyright information for DutSVVA