Psalms 73:11-14

11Dat zij zeggen: Hoe zou het God weten, en zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? 12Ziet, dezen zijn goddeloos; nochtans hebben zij rust in de wereld; zij vermenigvuldigen het vermogen.
 hebben Heb [zij zijn] de gerusten, of vrede hebbenden der wereld, of der eeuw, of eeuwigheid; dat is, die den vrede, [verg. Joh 14:27 ] of het geluk dezer wereld genieten, of hun levenlang in rust, gemak en weelde zitten en gans zorgeloos leven. Van zulk een gebruik des woords, [eeuwigheid] zie Deu 15:17 , en verg. met deze klacht Jer 12:1-2 .
,
 vermogen Dat is, rijkdom, gelijk Deu 8:17-18 ; Rth 2:1 ; 2Ki 5:1 .
13Immers heb ik te vergeefs mijn hart gezuiverd, en mijn handen in onschuld gewassen.
 Immers Woorden van den profeet in zijnen strijd.
,
 hart Zie vs.1.
,
 handen Zie Psa 26:6 .
14Dewijl ik den gansen dag geplaagd ben, en mijn straffing is er alle morgens.
 alle morgen Hebr. in de morgenstonden; dat is, alle morgen, of vroeg. Alzo Job 7:18 ; Psa 101:8 ; Isa 33:2 ; Lam 3:23 .
Copyright information for DutSVVA