‏ Revelation of John 10:8-10

8En de stem, die ik gehoord had uit den hemel, sprak wederom met mij, en zeide: Ga henen, neem het boeksken, dat geopend en in de hand des engels is, die op de zee en op de aarde staat.
 neem het boeksken, Namelijk waarvan hiervoren in vs.2 gesproken is; zie ook daar de verklaring.
9En ik ging henen tot den engel, zeggende tot hem: Geef mij dat boeksken. En hij zeide tot mij: Neem dat en eet het op; en het zal uw buik bitter maken, maar in uw mond zal het zoet zijn als honig.
 eet het op; Deze woorden zijn genomen uit Eze 3:1, waar dergelijke den profeet geschiedt. En daardoor wordt verstaan, dat hij het boek naarstig moest overzien, overleggen, verstaan en herkauwen.
10En ik nam dat boeksken uit de hand des engels, en ik at dat op; en het was in mijn mond zoet als honig, en als ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.
 in mijn mond zoet Hierdoor wordt te kennen gegeven, dat de kennis der verborgenheden Gods wel aangenaam is en vermakelijk; maar dat daarna de werkingen, die daarop volgen, den kinderen Gods dikwijls zwaar en bitter zijn, als daar is de verloochening van ons zelf, en de verdrukkingen en vervolgingen die hun daaruit overkomen. Ook de straffen zelf, die den vervolgers gedreigd worden, zijn dikwijls bitter en droevig om te horen voor de kinderen Gods; gelijk Ezechiël, Eze 3:15, in zijn gemoed bedroefd is, als hij klaagt over de halsstarrigheid der Joden tegen zijn prediking, en Paulus over de halsstarrigheid der Joden van zijn tijd; Rom 9:2.
Copyright information for DutSVVA