‏ Romans 11:1-2

1Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam Benjamin.
 zeg dan Dat is, hetgeen ik tevoren gezegd heb van de verwerping der Joden, daarmede wil ik niet zeggen dat God al de Joden zou hebben verstoten; gelijk iemand daaruit zou kunnen besluiten.
,
 Zijn volk Dat is, de Joden, die Hij tot Zijn volk bijzonder had verkoren.
,
 verstoten? Grieks, afgestoten; namelijk van die waardigheid, waar zij in gesteld waren, zodat zij de beloofde zegening in Christus niet meer zouden deelachtig zijn.
,
  een Israëliet, Dat is, een Jood van afkomst, en nochtans van God niet verstoten.
,
 uit het zaad Abrahams, Namelijk naar het vlees; en ook naar de genade des verbonds, hetwelk God met Abraham en zijn zaad gemaakt heeft; Gen 17:1 .
,
 Benjamin Namelijk den zoon van Jakob, uit Rachel, een van de aanzienlijkste stammen Israëls, uit welken ook de koning Saul gesproten is geweest, 1Sa 9:1 , en de koningin Esther; Est 2:5 .
2God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift zegt van Elia, hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende:
 Zijn volk Namelijk dat waarlijk Zijn volk was, niet naar het vlees alleen, maar ook naar de belofte.
,
 verstoten, Zie vs.1.
,
 gekend heeft Dat is, voor de Zijnen erkend en verkoren heeft; Mat 7:23 ; Joh 10:14 ; Rom 8:29 ; 2Ti 2:19 ; 1Pe 1:2 , 1Pe 1:20 .
,
 weet gij niet, Dat is, ik meen dat gij wel weet.
,
  van Elia, Grieks, in Elia; dat is, in de geschiedenis van Elia, die beschreven wordt 1Ki 17 , en in de volgende hoofdstukken.
,
 aanspreekt Grieks, bejegent, ontmoet; namelijk met woorden.
,
  tegen Israël, Dit kan gevoegd worden, òf met het woord aanspreekt, òf met het woord zeggende; namelijk klagende over den afval der Israëlieten.
Copyright information for DutSVVA