‏ Song of Solomon 1:7-8

7Zeg mij aan, Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt, waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?
 Zeg mij aan, Of, geef mij te kennen. Hier spreekt wederom de Bruid haar Bruidegom aan, en zij verzoekt van hem den geest des onderscheids, om door de valse leraars niet bedrogen te worden. Want er zullen valse profeten komen, die zeggen zullen: Hier is Christus, daar is Christus; Mar 13:21 . En somtijds verbergt God zijn aangezicht, Deu 32:20 , en zegt: Ik zal u niet weiden; Zec 11:9 .
,
 waar Gij weidt, Christus is de opperste Herder der schapen, Psa 23:1 , die beloofd is; Eze 34:23-24 . De profeten, apostelen en alle oprechte leraars zijn zijne gezanten of boden, die Hij uitzendt om in zijnen naam zijne schapen te weiden in de weiden des levens; Joh 21:15-17 . Hier vraagt de kerk zeer ernstiglijk, waar zij rust en weide vinden zal op den middag, dat is in het heetste van de vervolging, der ketterijen en scheuringen, als de schapen door de hitte des kruises schijnen te versmachten. Vergelijk Isa 49:10 ; Joh 16:33 .
,
 waarom Dat is, waarom zoudt Gij toelaten dat ik zou zijn als ene vrouw, die vanwege droefenis bedekt is, omdat ik U niet zou vinden, herwaarts en derwaarts gaande in treurigheid? Het bedekken des aangezichts is een teken òf van droefenis, òf van schaamte. Zo wenst dan hier de Bruid te weten waar de Bruidegom zijne schapen weidt, om zich straks bij dezelve, of bij hem te vervoegen, opdat zij herwaarts en derwaarts gaande, niet zou veracht worden of verdwalen. Anders: als ene, die ter zijde afwijkt tot de kudde uwer gezellen? Alsof zij zeide: Indien ik zulks deed, [bij gebreke van uwe tegenwoordigheid], ik zou kunnen bedrogen worden, overmits er velen zijn, die den naam van uwe metgezellen, dienaars of vrienden voeren; [ Mat 24:5 , Mat 24:24 , en 2Pe 2:1-2 ;] daar zij inderdaad uwe vijanden en afleiders van Christus zijn; 2Co 11:3 . Dit is den Galaten wedervaren, Gal 1:6-7 . Allen, die hun verblijf niet hebben in het erfdeel des Heeren, staan in gevaar van tot anderer goden dienst te vervallen. Zie 1Sa 26:19 .
8Indiën gij het niet weet, o gij schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der schapen, en weid uw geiten bij de woningen der herderen.
 Indien gij Anders: dewijl gij dat niet weet; te weten, waar Ik mijne schapen weid. Dat is een antwoord van Jezus Christus op de voorgaande vraag zijner Bruid, vs.7; bestraffendd vriendelijk hare onwetendheid in deze nodige en gewichtige zaak. Anders: indien gij het u, of voor uzelve niet weet; alsof Hij zeide: Dewijl gij van uzelve onwetend zijt, zo zal Ik u onderwijzen.
,
 schoonste Hebreeuws, gij schone onder de vrouwen; dat is, gij, die de schoonste zijt. Aldus spreekt de engel tot de heilige jonkvrouw Maria: Gij zijt gezegend onder de vrouwen; dat is, de allergezegendste, of meer gezegend dan andere vrouwen; Luk 1:28 , Luk 1:42 . Alzo wordt de leeuw gezegd sterk te zijn onder de beesten; dat is, de sterkste; Pro 30:30 . Zie de aantekening aldaar. De kerk Gods wordt de schoonste genoemd omdat zij door Jezus Christus' bloed en Geest gewassenen en gezuiverd is van al hare zonden, Eph 5:26-27 , en begaafd met allerlei schone geestelijke deugden, alhoewel in zichzelve van nature lelijk en verachtzaam zijnde, Eze 16:3-4 ; zie boven, vs.5, en vs.15,16.
,
 zo ga uit Alsof hij zeide: Let op de voorbeelden der heilige patriarchen en anderen mijner uiverkorenen, die in de Heilige Schriftuur met voortreffelijke getuigenissen versierd zijn; Hebr. 11. Volg hun geloof en hunne werken na. Volg die na, die van den beginne aan der wereld mij gekend en gevolgd hebben, aanmerkende de uitkomst hunner wandeling; Heb 11:1-2 , enz., en Heb 12:2 , en Heb 13:7 . Zie ook Jer 6:16 , en 1Co 11:1 .
,
 schapen, Versta hier door de schapen en de geiten de Christenen die zich tot Gods kerk begeven, Joh 21:15-16 , en 1Pe 2:25 . Deze wil de Bruidegom dat de Bruid, dat is de kerk, zal aannemen en bezorgen, dat zij met de geestelijke spijs gevoed worden.
,
 bij de woningen Dat is breng uwe kudden in de weide en kooi, die de profeten en apostelen gevolgd en aangewezen hebben, en die zij in hunne schriften der gemeente nagelaten hebben. Zie Psa 77:21 , en Psa 78:70-72 , en 2Pe 1:19 , en 2Pe 3:2 .
Copyright information for DutSVVA