Job 27
1— ▼▼“Job ging voort, zijn spreuk aan te heffen, en sprak.” Daar in de grondtekst de twee delen van Jobs antwoord waren onderbroken door Bildads hymne op den Almachtige […] werd later hier het tweede gedeelte ingeleid. Deze woorden kunnen dus worden gemist.
2Zo waar God leeft, die mij gerechtigheid weigert, De Almachtige, die mijn leven verbittert: 3Zolang er nog een zucht in mij is, En Gods adem in mijn neus 4Zullen mijn lippen geen valsheid spreken, En zint mijn tong geen bedrog! 5Ik denk er niet aan, u gelijk te geven, Tot mijn laatste snik houd ik mijn onschuld vol; 6Ik houd vast aan mijn vroomheid, en geef ze niet op, Mijn hart schaamt zich over geen van mijn dagen! 7Moge het mijn vijand vergaan als den boze, Mijn hater als den goddeloze! 8Wat hoopt de boze, als hij bidt, Als hij zijn ziel tot de Godheid verheft? 9Zal God zijn schreien horen, Wanneer de rampspoed hem treft; 10Kan hij zich in den Almachtige verlustigen, Ten allen tijde roepen tot God? 11Daarna nam Sofar van Naäma het woord, en sprak: Ik zal u Gods werken leren kennen, De plannen van den Almachtige u niet verzwijgen: 12Zie, gij hebt het allen zelf aanschouwd: Waarom zo’n ijdele raad gegeven? 13Dit is, naar Gods bestel, het lot van den boze, Het deel der tyrannen, door den Almachtige hun toegewezen. 14Krijgt hij veel zonen, ze zijn bestemd voor het zwaard, En zijn kroost lijdt gebrek; 15Die hem overblijven, worden door de pest ten grave gesleept, En zijn weduwen bedrijven geen rouw. 16Al hoopt hij zilver op als stof, En stapelt kleren op als slijk, 17Hij stapelt ze op, maar de vrome bekleedt er zich mee, En de onschuldige erft zijn geld. 18Hij trekt zijn woning op als een spin, Aan de hut gelijk, die wachters bouwen; 19Rijk legt hij zich neer: het is de laatste maal, Hij opent zijn ogen: hij is er niet meer. 20Verschrikkingen grijpen hem aan overdag, En ‘s nachts sleurt een stormwind hem weg; 21De oostenwind neemt hem op: daar gaat hij heen, Hij vaagt hem weg van zijn plaats. 22Zonder erbarmen slingert God zijn pijlen op hem af, Zodat hij voor zijn slagen moet vluchten; 23Men klapt over hem in de handen, En fluit hem uit zijn woonplaats na.
Copyright information for
NlCanisius1939