‏ Psalms 22

Een psalm van David voor de koordirigent.


1 Here, de koning verheugt zich
over uw macht,
met vreugde spreekt hij
over het heil dat U geeft.

2 U vervulde
zijn grootste wens.
Wat hij U vroeg,
hebt U hem niet geweigerd.

3 U komt hem tegemoet
met overvloed
en geeft hem
een prachtige gouden kroon.

4 Hij vroeg U
te mogen leven,
dat stond U hem toe
tot in hoge ouderdom.

5 Dankzij U
is hij beroemd en geëerd.
U gaf hem
aanzien en majesteit.

6 U zegent hem rijk
en geeft hem
een hart vol blijdschap.

7 Allemaal omdat de koning
op de Here vertrouwt,
door de goedheid en de liefde
van God, de Allerhoogste,
faalt hij niet.

8 Here, U weet uw vijanden te vinden.
Wie U haten,
zullen niet aan U ontkomen.

9 Wanneer U komt, Here,
zullen zij door uw toorn verbranden,
U zult hen vernietigen.
In het vuur zullen zij omkomen.

10 Zelfs hun kinderen
zult U wegdoen van deze aarde
en hun nageslacht zal niet bestaan.

11 Als zij proberen U kwaad te doen
en slechte plannen maken,
zal dat hun niet lukken.

12 U laat hen vluchten,
U richt uw pijlen op hun gezicht.

13 Toon uw kracht, Here,
dan zullen wij
liederen zingen tot uw eer.

14

Een psalm van David voor de koordirigent.

15 Te zingen op de wijs van ‘De hinde in de morgenstond.’

16 O God, mijn God,
waarom hebt U mij verlaten?
Ik schreeuw om uitkomst,
maar die is ver van mij.
Ik huil om hulp.

17 O mijn God,
ik roep overdag naar U,
maar krijg geen antwoord.
Ook ʼs nachts roep ik,
maar ik krijg geen rust.

18 U bent de heilige God,
Israël eert U en brengt U hulde:

19 op U vertrouwden onze voorouders
en U redde hen.

20 Zij riepen naar U
en U hielp hen.
U hebt hun vertrouwen niet beschaamd.

21 Maar ik lijk meer op een worm
dan op een man,
mensen bespotten mij
en het volk kijkt verachtelijk op mij neer.

22 Ieder die mij ziet,
lacht mij uit.
Zij grijnzen verachtelijk
en zeggen hoofdschuddend:

23 ‘Breng het toch bij de Here,
laat Hij u verlossen.
Hij zal u vast wel redden,
Hij houdt immers van u?’

24 U, Here, liet mij ter wereld komen.
U legde mij veilig aan de borst van mijn moeder.

25 Bij mijn geboorte werd ik aan U opgedragen,
al sinds die tijd bent U mijn God.

26 Laat er dan niet zoʼn afstand zijn tussen U en mij,
want ik zit diep in de problemen
en geen mens helpt mij.

27 Ik sta midden tussen een hele groep stieren
en ben omsingeld door buffels van Basan.

28 Zij brullen tegen mij, met wijd geopende bekken.
Het lijken verscheurende, brullende leeuwen.

29 Ik voel mij als water dat wegloopt,
al mijn beenderen zijn ontwricht.
Mijn hart lijkt op gesmolten was,
ik voel het bijna niet meer kloppen.

30 Mijn keel is uitgedroogd
en lijkt op een droge scherf.
Mijn tong kleeft aan mijn verhemelte,
ik heb het gevoel of U mij in het stof van de dood legt.

31 Er staan honden om mij heen,
misdadigers omringen mij.
Zij doorsteken mijn handen en voeten.
Copyright information for NldHTB