‏ Psalms 59

Een waardevol lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘De duif op verre eilanden.’

Dit lied schreef hij nadat de Filistijnen hem bij Gat gevangennamen.

1
2 Wees mij nabij, o God,
en geef mij uw genade,
want de mensen trappen mij tegen de grond.
De hele dag brengen mijn tegenstanders
mij in het nauw.

3 Mijn vijanden tergen mij de hele dag.
Tallozen staan nu boven mij
en strijden tegen mij.

4 Juist als alles mij angst aanjaagt,
stel ik op U mijn vertrouwen.

5 Op U, mijn God.
Ik prijs uw woord.
Ik vertrouw op God en ken geen angst,
wat zouden mensen mij kunnen aandoen?

6 Zij verdraaien voortdurend mijn woorden,
zij beramen kwade plannen tegen mij.

7 Zij willen mij overvallen en bespioneren mij.
Zij letten op elke stap die ik zet
in de hoop mij te kunnen doden.

8 Zouden zij die zoveel slechts en zoveel zonden doen,
kunnen ontkomen? O God, vernietig hen.

9 U neemt mijn zwerftochten waar
en kent elke traan die ik stort.
Alles staat immers in uw boek?

10 Als ik U te hulp roep,
zullen mijn vijanden terugdeinzen.
Ik weet zeker dat God mij zal helpen.

11 Ik loof en prijs het woord van God.
Ik loof en prijs het woord van de Here.

12 Ik vertrouw op God en ken geen angst.
Wat zou een mens mij kunnen aandoen?

13 Ik heb U geloften gedaan, o God.
Ik zal ze nakomen met offers
waarmee ik U zal loven en prijzen.

14 Want U hebt mij bevrijd van de dood,
mij het leven teruggegeven.
U hebt mij weer in ere hersteld.
Nu mag ik weer leven voor Gods aangezicht
in zijn licht, dat leven geeft.

15

Een lied van David voor de koordirigent. Te zingen op de wijs van: ‘Vernietig niet.’

Een waardevol lied, dat hij schreef nadat hij voor Saul vluchtte in de grot.

16
17 Wees mij nabij, o God,
en geef mij uw genade,
mijn ziel vindt alleen maar bescherming bij U.
Ik schuil in de schaduw van uw vleugels,
tot het gevaar is geweken.
Copyright information for NldHTB