‏ Psalms 68


Zij zijn op slechte dingen uit en zeggen:
‘Nu is het zover, het plan is goed doordacht.’
Ja, het hart van de mens is ondoorgrondelijk.

1 Maar God kan hen onverwacht treffen.
Als Hij een pijl afschiet,
is het altijd raak, zij zijn gewond.

2 Zij struikelen over hun eigen woorden.
Wie hen ziet, schudt misprijzend het hoofd.

3 Dan zullen alle mensen ontzag hebben
voor God en voor alles wat Hij doet.
Met ontzag zien zij op naar zijn werk.

4 De oprechte mens verheugt zich in de Here
en vindt bij Hem bescherming.
Alle eerlijke mensen beroemen zich op Hem.

5

Een psalm van David, een lied voor de koordirigent.

6
7 U komt toe dat wij in stille verwondering
naar U opzien, o God.
Wij willen U in Jeruzalem lofliederen zingen.
Geloften willen wij U betalen.

8 U hoort al onze gebeden
en alles wat leeft, mag dan ook tot U komen.

9 Het kwaad dreigde mij te overmeesteren,
maar U vergeeft mij mijn zonden.

10 Gelukkig is de man die U uitkiest.
U laat hem bij U komen en bij U wonen.
Al het goede van uw huis zal ons
in overvloed ten deel vallen,
al het heilige in uw tempel.

11 U antwoordt ons in oprechtheid met grote daden,
God, U bevrijdt ons.
De hele aarde kan op U vertrouwen,
U bent er tot in de verste zeeën.

12 Met uw kracht hebt U de bergen stevig geplant,
vastgezet door uw sterkte.

13 U laat de zeeën tot kalmte komen,
zowel het bruisen van de golven
als het geschreeuw van de volken.

14 Daarom zijn alle mensen,
tot in de uithoeken van de aarde,
bang voor de tekenen die U doet.
Van oost tot west brengt men U eer en lof.

15 U komt naar ons toe
en geeft ons land een overvloedige oogst.
U maakt ons rijk.
De beek van God is gevuld met water.
U laat het koren groeien,
zoals U alles laat groeien.

16 U geeft het water op de akkers,
doordrenkt de voren op het land.
Uw regen laat onze gewassen groeien.
U zegent de gewassen.

17 Door uw goedheid wordt onze oogst bekroond,
U geeft ons overvloed.

18 De rijpe gewassen golven op de akker,
de heuvels juichen over U.

19 De vruchtbare streken zijn bezaaid met kudden,
in de dalen groeit welig het koren.
Heel het land jubelt en zingt.
Heel deze overvloed is er dankzij U.

20

Een psalm, een lied voor de koordirigent.

21 Laat de hele aarde God lof toezingen.

22 Zing psalmen over de grote heerlijkheid van zijn naam.
Breng Hem de eer en de lof toe.

23 Zeg maar tegen God: alles wat U doet,
is beroemd door uw macht en grootheid.
Daarom doen zelfs uw vijanden of zij U eren.

24 Laat de hele aarde U aanbidden.
Laat zij psalmen zingen
ter ere van U en uw heilige naam.

25 Kom maar en kijk naar wat God allemaal doet,
groot is zijn reputatie om wat Hij voor de mensen doet.

26 Hij maakte land droog door de zee te laten opdrogen,
het volk ging te voet dwars door de rivier.

27 Daar aanbaden wij Hem
die in eeuwigheid regeert door zijn grote kracht.
Laat niemand tegen Hem in opstand komen.

28 Volken, prijs onze God,
zing luid uw lofliederen tot zijn eer.

29 Hij gaf ons het leven weer
en verhinderde dat wij vielen.

30 U hebt ons beproefd, o God,
ons gezuiverd zoals men zilver zuivert.

31 U hebt ons in een net laten vangen
en ons een zware last te dragen gegeven.

32 Er reden mensen over onze hoofden
en wij gingen door water en vuur,
maar U hebt ons naar een land met overvloed gebracht.

33 Ik zal mijn brandoffers in de tempel brengen,
ik kom mijn geloften na

34 die ik U gedaan heb.
Ik deed U die geloften
toen ik in grote moeilijkheden verkeerde.

35 Ik breng U brandoffers van jonge, vetgemeste kalveren,
de geur van rammen stijgt naar U omhoog.
Ik offer U runderen en geiten tegelijk.
Copyright information for NldHTB